De tweede keer dat ik val, ga ik wat serieuzer door m’n rechterenkel dan de eerste keer. Ik heb heel even nodig om te voelen of het oké is, en om overeind te komen. Er komt me net een snelle 100 mijlloper achterop (2 uur later gestart dan wij, van de 100 km) die bezorgd vraagt of het gaat, en me maant ‘piano, piano’ te doen. Hartstikke aardig natuurlijk, maar ik merk dat ik me een beetje schaam en liever had gehad dat niemand getuige van m’n valpartij was geweest, dus ik maak niet echt contact en laat hem z’n pad vervolgen. Iets later, en stukken langzamer dan hij, ga ik hem achterna. Het is nog relatief vroeg in de race (al heb ik eigenlijk geen idee), en gelukkig is het ook meteen de laatste keer dat ik onderuit ga. Maar dat betekent niet dat het verder soepel loopt – vooral van het langzame, voorzichtige afdalen baal ik. De realiteit is: ik ben erg bang om te vallen en dat maakt het lopen er niet bepaald soepeler op. Een poos geleden gaf Kilian in een filmpje de tip (je kent ze wel, van die adviezen van een toploper voor ‘non elite runners’) om je voor te stellen dat je danst als je afdaalt, om op die manier soepel naar beneden te lopen. Eventueel kan je er zelfs muziek bij bedenken in je hoofd. Bij de tweede of derde afdaling tijdens de Adamellotrail denk ik aan dit advies, en de bijbehorende muziek komt meteen in mijn hoofd op en vergezelt me een groot deel van de rest van de tocht: ‘Dansen op de vulkaan’ natuurlijk 🙂 Al loop ik niet in vulkanisch gebergte voor zover ik weet, maar dat mag de pret niet drukken. Niet dat het een significant verschil maakt, maar als het dat niet doet, dan leidt het in elk geval af.
Ik ben om 7 uur gestart die morgen – uitgezwaaid door Ditta – en heb al wat hoogtemeters in de benen. De trail begint met een klim van 1600 hoogtemeters, en ik heb de mazzel dat ik op een bepaald moment bij een vrouw heb kunnen aanhaken die net wat sterker is dan ik, en door haar niet los te laten kom ik ook goed boven. Sneller dan verwacht. Na die klim hebben we in principe al een kwart van alle stijgende hoogtemeters te pakken, maar dat wil niet zeggen dat het daarna meevalt. Er volgen nog best veel klimmen variërend van 700 tot 1000 meter omhoog. In de derde klim heb ik nog een keer de mazzel dat ik kan aanhaken – toevallig bij de vriendin van de eerste vrouw, nét iets langzamer dan zij. Verder moet ik het in m’n uppie doen vandaag. Ik heb hooguit korte contactjes – met de vrijwilligers bij de verzorgingsposten natuurlijk, en tijdens het ingehaald worden soms, maar dan moet ik steevast zeggen dat ik geen Italiaans spreek. Leuk hoor, zo’n internationaal minder bekende loop (al is de organisatie erg trots op de ruim dertig nationaliteiten die ze dit jaar aan de start hebben), maar toch wel een beetje onhandig dat ik de taal niet spreek. In het Frans of in het Duits kan ik nog wel enige mate van smalltalk aan, in het Italiaans ben ik blij dat ik tot tien kan tellen en mijn eigen startnummer kan doorgeven, als dat niet direct zichtbaar is voor degenen die het opschrijven bij de controleposten. Niet genoeg voor een gesprekje, al schakelen sommige lopers natuurlijk, net als ik, over op Engels.
Er is voor de 100km (en plm 6400 mD+) een limiet van 31 uur. In het verleden zat ik meestal een paar uur onder de limiet bij de finish, en ik verwacht dat dat nu ook weer het geval zal zijn. Over de Verbier-Saint Bernard (dat jaar plm 105km lang) deed ik 28,5 uur. Toen waren de omstandigheden wel vrij pittig (het had heel veel geregend de week ervoor, dus we moesten veel modder doorglibberen), maar aan de andere kant ben ik nu wel 10 jaar ouder, en heb ik minder tijd gehad om me voor te bereiden. Ik denk dus dat ik er dit jaar ongeveer net zo lang over ga doen, maar vind het moeilijk in te schatten. Dat blijkt wel, want ik maak een veel te voorzichtige inschatting, met als gevolg dat ik Ditta bij de eerste post waar ik haar zou zien, misloop. Balen, voor ons allebei. Ik ben teleurgesteld omdat ik me erop verheugd had even een vertrouwd iemand bij me te hebben; zij baalt omdat ze net een heel pittig stuk met de auto omhoog (smal weggetje, laatste stuk onverhard, veel afdalende supporters, dus tegenliggers) heeft afgelegd, voor niks. Nou ja, pech. Een heel stuk verderop in de route lukt het gelukkig wel, en zien we elkaar. De bedoeling was dat ik dan ook dingen zou kunnen aanvullen, maar ik heb me weer eens niet aan mijn voorgenomen eetregime gehouden en heb nog genoeg gels en wat dies meer zij in m’n broekzakken en rugzak. Nou, ik steek nog een snickers uit de voorraad bij me, geloof ik. In theorie zou Ditta ’s avonds nog naar een post kunnen komen, maar we vinden allebei dat ze dat niet moet doen, zo in het donker over de bergweggetjes in onbekend gebied. Lijkt me niet echt een feest.
Als onze wegen zich gescheiden hebben, mag ik weer klimmen. Ik herinner me het begin van die klim, maar heb geen idee meer wat erna komt. Het loopt tegen de avond, maar donker is het nog niet. Wel begint het nogal fris te worden. Ik loop in korte broek en met blote armen – mijn losse armstukken heb ik in de stress van vóór de vakantie thuis laten liggen, heel handig. Als we bij een soort ‘tussenpost’ komen (controle startnummer, water geloof ik, vuurtje om de vrijwilligers warm te houden), ben ik zo verstandig toch maar even een thermoshirt (en jasje?) aan te trekken en ook mijn koplamp vast op m’n hoofd te zetten. Ik weet dat ik baal als ik daar straks weer apart voor moet stoppen. Een stuk verderop word ik ingehaald door een snelle loper die zegt dat hij de post nog voor het donker wil halen. Ik zeg dat hem dat wel gaat lukken. Gaat jou ook lukken, zegt hij. Nou, nee – ik kan best lang in het schemerdonker zonder lamp lopen, maar de post is wat verder weg dan de 2km die me bij de vorige post beloofd was, en de lamp moet bij mij toch echt aan.
Veel van de klimmen en afdalingen lopen een beetje in elkaar over, maar de volgende klim weet ik nog. De gebruikelijke lichtjes op ‘mijn’ helling van de lopers die voor me lopen, en aan de overkant van het dal de lichtjes van degenen die daar nog aan het afdalen zijn. Omdat de 100 mijl dus twee uur later gestart is dan wij, zijn dat er nog best veel. Maar ook: bij de col hebben ze langs het laatste stuk van het pad fakkels gezet – dat ziet er superwelkom uit, zorgzaam. Wat niet betekent dat het niet nog een takke-eind is. Ik heb het behoorlijk zwaar en kan alleen maar steeds bedenken dat ik het vooral heel rustig aan moet doen. De enige manier waarop ik er ga komen. Het is oké, ik heb niet de neiging om te stoppen of zo, maar ik heb het dus nogal zwaar. Sterker: ik kan me niet herinneren dat ik het ooit eerder zo zwaar heb gehad (al moet ik dan de [niet gefinishte] Echappée Belle even buiten beschouwing laten, die was van een andere categorie) – maar volgens Hannah vergeet je dat soort dingen gewoon, is een psychologisch dingetje. Die wetenschap maakt het nu alleen niet minder zwaar. De klim naar de fakkelcol is lang (er is zelfs, verder naar links, nog een verzorgingspost, in een museumpje, waarvan ik eerst denk: waarom gaan die lopers dáár nou helemaal heen? de col ligt toch rechts?) en de afdaling idem dito. Wat voor het eerst is voor me, is dat ik het gevoel heb dat ik echt móet slapen bij de volgende post. Ik ben zó vreselijk slaperig, trek het haast niet. Maar de volgende post is klein, heel vol en heel feestelijk – totaal ongeschikt om even je ogen te sluiten voor een klein dutje. Godzijdank geeft een vrijwilliger mijn buren een kopje espresso en vraagt ze of ik ook wil. Ja natuurlijk, heel graag! Die cafeïne redt me. Als ik weer op pad ga, overweeg ik nog heel kort of ik niet toch even langs het pad moet gaan liggen om m’n ogen even dicht te doen, maar ik heb nog steeds blote benen en daar is het toch echt wel te koud voor – lopend gaat het nét, maar om nou op de grond te gaan liggen…. En schoenen uit om nu nog, voor het laatste, wat vlakkere en lagere deel, een lange tight aan te doen, echt niet. De volgende post voorziet eigenlijk niet in koffie, maar die is dan weer in een officiële hut, en de hutmedewerker strijkt met de hand over haar hart en geeft me er toch een (na eerst te vragen wat voor koffie ik wil – en op mijn ‘espresso’ volgt een opgelucht ‘ah, un normale’). Ik bied aan ervoor te betalen, maar dat hoeft niet.
Goed, lang verhaal kort vanaf nu dan. Ik loop de race uit. Sneller dan van tevoren verwacht (24 uur en ruim 20 minuten), maar dat wil niet zeggen: goed. Ja, wel goed natuurlijk, want 100 kilometer lopen in de bergen is geen kattenpis, en ik heb de mazzel dat ik dat zomaar ‘even’ kan doen, hartstikke goed dus zelfs, maar ik had gehoopt dat het iets makkelijker zou gaan, dat ik lekkerder zou lopen – en misschien ook dat ik er meer van zou genieten. Dat zat er deze keer kennelijk niet in, maar komt een andere keer wel weer. Al voel ik de eerste weken na de race een lichte twijfel over zo’n volgende keer. Ik voel me goed en heb niks te klagen, maar ben diep gegaan. Laten we het daarop houden.

Goed zo! Helemaal terug dus. Proficiat!
Erg knap weer en leuke foto van jou
mooi verhaal Jacolien!
Zit de lol van dit soort lopen niet meestal in de terugblik achteraf?
Tijdens de loop zelf ga je vaak door mentaal diepe dalen. Daaruit weer omhoog komen is ook part of the game.