Ongemak: opzoeken of vermijden?

Ik schaam me haast een beetje dat ik eerder zat te miepen over het gravel van de atletiekbaan in Dieren, over hoe zwaar het lopen op gravel wel niet is, vergeleken met tartan. Ik bekeek op youtube hoe een Deense jongeman zich voorbereidt op een ironman op Antarctica, en hoe hij die uiteindelijk ook voltooit. Ik weet niet hoe lang zwemmen in gruwelijk koud water, fietsen in de sneeuw – vallen, opstaan, vallen, weer opstaan, weer vallen, ad infinitum, alleen komt aan dat oneindige in dit geval na tweehonderd kilometer dan tóch een einde –, en daarna nog een marathonnetje hardlopen in diezelfde sneeuw – rondjes, want anders veel te gevaarlijk. Behoorlijk indrukwekkend, deze mate van afzien. In de periode van voorbereiding is hij een poos op zoek naar een sponsor. Als hij die niet vindt, sluit hij een lening af om de operatie zelf te bekostigen, want het niet door laten gaan is geen optie. Dan meldt zich alsnog een sponsor – de mensen van een organisatie met de naam Yes Theory, eigenaar van het merk Seek Discomfort (hoe die verhouding precies zit, weet ik niet en is ook niet zo relevant). Wat die Deense variant op ‘onze’ iceman daar op Antarctica doet, gaat mij natuurlijk veel te ver (hoe geboeid ik ook naar de reportage kijk), maar door dat ‘seek discomfort’ bedenk ik wel: wat klaag ik nou toch eigenlijk over een atletiekbaan met een wat zwaardere ondergrond dan ik gewend was? Ik beweer toch juist trails te willen lopen, wil de bergen weer in, dan is dat beetje extra ongemak, een beetje extra zwaarte, toch juist welkom? Laat ik, in plaats van te mopperen, juist blij zijn met deze gratis kans om nog net even iets sterker te worden.

Helemaal los hiervan, zegt een paar maanden later de snelste loper van de vereniging tegen me dat het hem opvalt dat iedereen altijd zo moppert op lopen door dat mulle zand, maar dat je daar nou juist heel sterk van wordt. Juist ja, ik weet wel iemand die zich daar aangesproken door mag voelen 🙂 (mul zand: grrrh!). Tijd dus voor een mindshift.

In de visie van dat genoemde merk staat te lezen: “Seeking discomfort is the gateway to a fulfilling life.” Nou ja, oké, dat is me wel wat te stellig en algemeen geldend geformuleerd, ik probeer het altijd maar een beetje bij mezelf te houden, maar ik herken hier zeker iets in. Het blijft gek, dat je je juist lekker voelt als het ongemakkelijk (geweest) is, als je het zwaar hebt gehad, als je hebt moeten afzien – of zelfs als je daar nog mee bezig bent. Al blijft het ingewikkeld er meer in het algemeen dingen over te zeggen; voor je het weet, doe je de nodige moralistische uitspraken, en aan moralisme heb ik een broertje dood.

Een thema blijft voor mij de wonderlijkheid van het verlangen naar dat ongemak en tegelijk de angst voor hetzelfde ongemak. Ik kan zo terugverlangen naar die lange wedstrijden in de bergen, en ik kan haast ontroerd raken bij de gedachte aan het gevoel dat je niet meer kan, en dat je dan tegelijkertijd geen enkele twijfel hebt dat je toch door zal gaan (en dat dan ook zal blijken te kunnen). Van dat gevoel ving ik bij de Jutbergtrail al weer even een oppervlakkige glimp op. Ontroering als ik Jasmin Paris hoor en zie vertellen over haar laatste kilometer tijdens de Barkley’s. Dat ze zich (dan pas) realiseert dat ze het feitelijk niet kan halen, dat ze niet meer kán, dat ze dit tempo niet kan vasthouden, en dan tegen zichzelf zegt: dan moet je dus versnellen. En dat dan kennelijk ook nog ergens vandaan weet te halen, zodat ze uiteindelijk met 99 seconden reserve (op de limiet van 60 uur) haar hand op de yellow gate legt.

Ik verlang naar de lange wedstrijden, en als Renske dan een suggestie doet voor een loopje in België in het pinksterweekend, en ik zoek dat loopje op, denk ik: néé, honderd kilometer? Dat kan ik niet, wil ik niet, durf ik niet, daar ben ik niet aan toe. Weet je wel hoe lang je daarover doet? Weet je wel hoe kapot je dan gaat? En hoe lang je dan moet volhouden, doorgaan, steeds maar doorgaan? Ergens wil ik het wel, maar over dat durven ben ik nog niet zo zeker.

Een ander filmpje dat ik bekijk, is van een groep lopers die een meerdaags programma lopen ergens in het Verenigd Koninkrijk (Wales? Cornwall?). Een soort etappeloop, maar dan meerdere keren dezelfde route. Ik ben de details vergeten, maar het lijkt in een soort therapeutische setting plaats te vinden. Een van de lopers heeft het tijdens een interview ook over de zegeningen van ongemak opzoeken, en hij zegt daarover dat het erom gaat de grens te bewaken tussen ‘discomfort and self-punishment’. Dit is een onderwerp dat in mijn vaste loopgroepje ook weleens ter sprake komt. Straf je jezelf door die lange lopen te ‘moeten’ lopen? Straf je jezelf door niet uit te ‘mogen’ stappen tijdens een wedstrijd (of training)? Ben je dus lief voor jezelf als je níet hoeft door te zetten, als je wél mag uitstappen? Zo lijkt het oppervlakkig gesproken misschien wel, maar dat is beslist niet het hele verhaal. Misschien heeft het simpelweg te maken met uitgesteld geluk. Stoppen levert onmiddellijk een lekker gevoel, opluchting, maar doorzetten levert op langere termijn mogelijk een groter (en langduriger) geluksgevoel. En al heeft het ego daar denk ik wel iets mee te maken (trots op de prestatie die je geleverd hebt), is ook dát weer niet het hele verhaal, volgens mij. Is het dan puur iets fysiologisch, dat diepgaan zoveel bevrediging oplevert (endorfine, dopamine)? Of heeft het ermee te maken dat je voelt en merkt dat je zoveel aankan, dat je voelt dat je je mogelijkheden en kracht aanspreekt? (Maar ja, zou Rutger Bregman misschien zeggen: zou je daar dan niet beter iets mee kunnen doen waar de maatschappij iets aan heeft, in plaats van domweg een rondje te gaan rennen – of voor zijn part vijf rondjes ergens door een park in Tennessee?)

Ik weet het allemaal niet, het zal vast een combinatie van dingen zijn. Misschien lees of hoor ik nog eens iets waarvan ik denk: ja, dát is het helemaal. In elk geval ben ik voorlopig blij dat ik loop.

Geplaatst in hardlopen | 2 reacties

Ultra

Zo kan het eruitzien met ruim 50 kilometer in de benen en in goed gezelschap. Een welbestede zondag, ik kan niet anders zeggen.

Geplaatst in hardlopen | 3 reacties

Domweg tevreden

Kon ik na de Montferlandrun en het Rondje Oeken schrijven dat ik verstandig gelopen had, deze keer, bij de Jutbergtrail, vlieg ik er lekker dom in. Ik denk direct in de eerste honderd meter al: oei, dat gaat wel zwaar! Maar ik denk dat ik gewoon niet zo’n goeie dag heb. Het lijkt me slim om niet op m’n horloge te kijken (bij een trail toch altijd wat minder van betekenis, omdat het nogal uitmaakt of je omhoog of omlaag loopt, en ook de ondergrond effect heeft op je snelheid) en maar op m’n gevoel te lopen – maar ja, dan is het misschien wel slim om naar dat gevoel te handelen, jac 🙂

Ik loop de 30 kilometer – twee keer een rondje van 15. Van Dieren naar huis en weer terug, in grote lijnen. Bekende paden, maar ik ben er blij mee – ik loop liever hier achter De Steeg dan vanuit Dieren meer richting Laag Soeren en Eerbeek. Dat is geen chauvinisme, maar heeft alles te maken met het mulle zand dat ze die andere kant op in zo grote overvloed hebben. Natuurlijk heb ik er spijt van dat ik me niet gewoon voor de 15 heb ingeschreven, maar kennelijk wil een deel van me toch echt die langere afstanden lopen. Dat het twee dezelfde rondjes zijn, is jammer, maar als ik de wedstrijd toch óók als training opvat, maakt dat niks uit en biedt het zelfs weer iets extra’s. Mentale hardheid kweken of zoiets, je kan er maar om verlegen zitten.

Ik schreef het al: ik wil hier zo snel mogelijk lopen. Maar natuurlijk wel binnen de mogelijkheden, en ik wil ook nog wel een beetje lekker lopen graag, alsjeblieft, dank je wel. Nou, heuvelop loop ik echt totaal niet lekker. Ik word werkelijk door jan en alleman ingehaald zodra er een klimmetje komt. ‘Jan’ haal ik dan vervolgens naar beneden wel weer bij, maar alleman moet ik laten gaan. Gelukkig loop ik het puur als wedstrijd voor mezelf – dus wel zo snel mogelijk lopen, maar niet zozeer in competitie met anderen. Dat laatste schiet niet op – ik ken toch niemand die meedoet en weet al helemaal niet wat anderen voor tijden in hun benen hebben. In een eerdere uitslag zag ik al dat de eerste vrouw er toen iets van 2 uur en 40 minuten over deed – van zulke vrouwen zijn er vast meer en daar hoef ik heus niet mee proberen te concurreren. Ik heb sowieso geen idee hoeveel vrouwen (of mensen überhaupt) voor me lopen en hoeveel er achter me zitten.

In de tweede helft van het eerste rondje heb ik nog steeds veel moeite met de klimmetjes, en gebruik ik de dalende en vlakke stukken heel bewust om uit te rusten. Ik heb het nodig. Pas als ik aan het eind van het eerste rondje de finish nader, zie ik waarom het zo zwaar gaat: ik kom binnen anderhalf uur door – dat zou ik niet eens als eindtijd verwacht hebben als ik maar 15 in totaal gelopen zou hebben. Ik haal in het bos nóóit 10km/u gemiddeld!

Goed, wat zal ik zeggen? Wat zou het geweldig zijn geweest als ik dat nog een tweede ronde geflikt zou hebben, maar die mogelijkheid komt niet eens in me op. Ik doe het nu vanaf het begin een stuk rustiger aan. Snap nu ook wel dat ik het de eerste ronde niet zwaar had doordat ik een mindere dag heb, maar doordat ik veel te snel liep. Optimist. Ik heb het ook zwaar in de tweede ronde – nu niet alleen stijgend, maar ik merk ook dalend dat ik voorzichtiger moet zijn, dat het iets minder vanzelfsprekend is dat ik niet op m’n plaat zal gaan. Vooral op de paar stenige stukken loop ik alert – daar steken sommige van die stenen er zo venijnig bovenuit; als je je voeten niet goed optilt, lig je zomaar. Na de verzorgingspost halverwege (ik stop er niet, omdat ik water bij me heb en ook meer dan genoeg te eten) wandel ik voor het eerst een stukje om even iets te eten. Dat valt niet mee, en ik bedenk dat ik voor dit soort relatief snelle dingen misschien weer over zou moeten gaan op gels. Ik loop nu wat meer samen met twee mannen uit Lichtenvoorde met wie ik in de eerste ronde ook al een paar keer stuivertje gewisseld heb. Steeds maar proberen de hardlooppas er enigszins in te houden – de mannen wandelen iets vaker omhoog, maar halen me vervolgens weer in. Ik zit nu in een staat die ik ken, en waar ik van tevoren een beetje bang voor was: heb het knap zwaar, zie op tegen de kilometers die nog voor me liggen, en weet tegelijk dat ik gewoon door kan en zal gaan. En dat voelt toch wel weer verrassend lekker, moet ik zeggen.

Een paar kilometer voor het eind word ik nog ingehaald door een vrouw. Prima, ik voel me niet uitgedaagd om nog te proberen te versnellen. Even later ga ik zelfs toch nog wandelen op een kort (maar net iets steiler) klimmetje. Slap, maar ik vind het wel best. Ik weet niet, ik kan niet zeggen dat ik enorm geniet van het lopen of zo (beleef zéker geen runner’s high vandaag 🙂 ), maar dit afzien heeft ook wel weer wat. En als ik dan ook nog, weliswaar met 6 minuten verval tussen de eerste en de tweede ronde, in een tijd finish die ik van tevoren nooit verwacht had te kunnen halen, ben ik eigenlijk alleen maar heel tevreden. Zeker, een negatieve split is fraaier, en zeker verstandiger; iets minder verval had ik ook wel mooi gevonden, maar omdat ik mezelf al best vaak verstandig vind (zo kun je mooi alles onder controle houden – althans: dat denk je dan 😦 ), ben ik eigenlijk wel blij met deze wat minder weloverwogen actie. De dood of de gladiolen of zoiets. Het smaakt hoe dan ook naar meer.

PS Ik zou ook nog heel veel kunnen zeggen over de sympathieke en soepele organisatie door mijn eigen club, AV Gelre. Wat een geweldig aantal vrijwilligers op de been, alleen dat al! Fijn, hun aanmoedigingen onderweg. Wat leuk ook, een potje jam van een regionale zorgboerderij, met handgeschreven de naam van de jammaker achterop, bij wijze van medaille. Wát een pijlen om ons de weg te wijzen. Mooie route uitgezet. Wat toch een aardige mensen allemaal. En wat een práchtige atletiekbaan, vinden jullie niet? 😛 Woensdag mag ik weer.

Geplaatst in hardlopen | 2 reacties

Genieten – presteren

“Ga je het morgen als training lopen, of als wedstrijd?” vraagt Edwin me tijdens de zaterdagtraining, de dag voor het Rondje Oeken. Tja, ik zou willen zeggen: als trainingswedstrijd, ware het niet dat dat volgens de autoriteiten een contradictio in terminis is. Als ik het puur als training zou lopen, zou ik ook met het groepje van de atletiekclub kunnen lopen op zondagmorgen. Zij gaan die dag ook een kilometer of 10 lopen, en ook zij lopen verhard en vlak – net zoals het parcours van het Rondje Oeken is. Maar ik denk niet alleen dat het geen kwaad kan, bij wijze van trainingsprikkel, om mezelf eens even op m’n donder te geven om wat tempo te maken, ik wil ook best graag weten waar ik zo’n beetje sta, wat er mogelijk is qua tempo, nu. Het is een wedstrijd voor me in die zin dat ik zo hard mogelijk wil lopen, eruit wil halen wat erin zit, maar als ik het écht als wedstrijd zou lopen, zou ik de dag ervoor niet door het bos lopen, voor een training die langer is dan de wedstrijd zelf.

Ik ben realistisch genoeg om te snappen dat een tijd onder de 50 minuten bepaald niet vanzelfsprekend is. Toch hoop ik stiekem dat ik die tijd zomaar nog in de benen heb. Ik heb geloof ik nog nooit een 10 kilometer (een wedstrijd dan) boven de 50′ gelopen (maar ik heb er niet zoveel gedaan, dat scheelt waarschijnlijk; ben er pas mee begonnen toen ik al jaren langere afstanden liep). Maar ik stel mijn officiële doel op een tijd onder de 55′ – en dan liefst dichter bij de 50′ dan bij de 55′. Met 5’15” per kilometer kom je precies op 52’30” – dus daar wil ik liefst onder blijven. (Klinkt behoorlijk wedstrijdachtig allemaal trouwens, realiseer ik me nu ik dit zo opschrijf 🙂 ) Na de start is het een kwestie van m’n plek zoeken – inhalen en ingehaald worden – en vooral: een lekker tempo zoeken. Even bij iemand aanklampen in de hoop dat ik diens tempo kan volgen, en hem dan weer laten gaan. Zo nu en dan op m’n horloge kijken om te zien of ik niet te snel ga, maar ook niet al te langzaam. Ik zou nu graag willen schrijven dat de kilometertijden van onder de 5′ niet gemakkelijk komen, maar de realiteit is: ze komen überhaupt niet, met geen mogelijkheid. Weer verbaas ik me met terugwerkende kracht over de tijden die ik ooit liep 🙂 Ik raak niet gefrustreerd, en probeer alleen iets te versnellen als ik een kilometertijd boven de voorgenomen 5’15” op mijn horloge zie.

Het loopje zelf laat ik hier even verder schieten. Ik vind het grotendeels leuk, loop het hele stuk alleen (kleinschalig gebeuren), word alleen ingehaald door mannen, en haal zelf ongeveer halverwege één vrouw in, die de hele tijd voor me liep, maar opeens stilvalt. Ik finish na 51’35” – dik binnen mijn uitgesproken streeftijd dus, maar ruim boven mijn stiekem gewenste tijd. Doel bereikt: ik weet waar ik sta. Bij de Montferlandrun had ik nog het gevoel dat ik misschien iets te voorzichtig gestart was, nu heb ik dat helemaal niet. Ik heb verstandig gelopen, maar meer dan dit zat er niet in naar mijn idee. Prima.

Prima dus en ik ben blij. Ja, echt. Toch komt al snel de gedachte bij me op: als je sneller wil, moet je het trainen weer wat serieuzer gaan aanpakken. Ho, stop – maar wíl ik dat wel? Ik ben blij dat ik weer loop, maar ik heb dat heel gedisciplineerde trainen ook weer niet helemaal voor niets losgelaten een paar jaar geleden. Ik heb er geen zin meer in, in dat moeten. Maar tegelijk geniet ik ervan om te merken dat ik sneller word, en daar moet ik natuurlijk wel wat voor doen. Ook heb ik zin om weer eens een lange bergloop te doen, en ook dáár zal ik voor aan de bak moeten. Allemaal leuk zolang het bij wat vrijblijvend gefantaseer blijft, maar als ik bedenk dat ik weer trainingen van 60, 70, 80 kilometer moet gaan lopen (zou dat per se nodig zijn eigenlijk?), voel ik een enorme vermoeidheid over me neerdalen.

Het eerstvolgende loopje op de planning is de 30 kilometer bij de Jutbergtrail, op 24 februari. Hierbij speelt de vraag: wedstrijd of training? geen rol. Wedstrijd natuurlijk. Keihard lopen, vriend en vijand, en vooral mezelf, versteld doen staan, podiumplaats misschien wel, tijd onder de 3 uur (haha, het laatste is echt totaal onmogelijk – maar 3,5 uur is misschien wel haalbaar?). De zaterdag na het Rondje Oeken doe ik een lange duurloop: lopend naar het clubhuis, daar vandaan met de club een duurloop (eerste zaterdag van de maand vaste prik) en lopend weer naar huis. En ik ga dood. Ik ben al bekaf als ik begin, met de groep loop ik te hard, omdat ik weliswaar niet per se vooraan hoef te lopen, maar wel steeds net leuk aan het praten ben met achtereenvolgens verschillende vrouwen die wél (bijna) vooraan lopen. Aargh, waar ken ik dit van? Voor m’n gevoel heb ik het zwaarder dan iedereen om me heen (ach, zielig). Van enige looptechniek is geen sprake – ik voel het, maar ben niet bij machte er iets aan te doen. In plaats van dat ik me nou laat afzakken naar de achterhoede, ben ik al in gesprek geraakt met wéér iemand die een stuk makkelijker loopt dan ik, en wil ik dat gesprek graag voortzetten, tegen beter weten in. Pas als ik afscheid heb genomen van de groep en aan mijn terugtocht begin, kan ik werkelijk gas terugnemen. De verleiding is groot om heuvelop te gaan wandelen, maar nee: kleine pasjes, knieën goed optillen en rustig omhoog – ik hoor het de trainers zeggen en volg hun aanwijzingen op. ’s Middags lig ik in coma op bed.

De gedachte is er al snel: misschien toch slimmer om de Jutbergtrail niet als wedstrijd te zien, maar ‘m lekker ontspannen te gaan lopen. Ik herken mijn eigen tactiek: alles om teleurstelling te voorkomen. Wat als mijn insteek is om snél te lopen (wat de bijbehorende eindtijd dan ook is), en dat lukt niet? Dan baal ik van mezelf, stel ik mezelf teleur en schaam ik me ook nog. Terwijl, ach, als ik op standje ‘genieten’ ga, en dat van tevoren ook verkondig, al is het maar tegen mezelf, dan hoef ik me nergens voor te schamen en kan ik net doen of ik tevreden ben als ik net binnen de limiet finish. Ach ach ach, Jacolien, zo menselijk, maar ook een klein beetje kinderachtig, vind je niet?

Inmiddels is de tapertijd aangebroken. Taperen mag namelijk, als ik die trail als wedstrijd beschouw 🙂 Weliswaar ben ik een beetje bang dat ik niet genoeg gedaan heb (omdat die 25,5 kilometer van vorige week zo beroerd ging, ben ik geneigd ‘m niet als lange duurloop mee te tellen – terwijl het voor de mentale hardheid misschien juist wel een heel goeie training was, of al is het maar voor een realistische blik op hoe het kan gaan), maar ik bouw toch af. Nog (krap) twee weken. Gister liep ik voor mezelf, ruim 10 kilometer met wat tempo’tjes. Dat ging wel. Vandaag liep ik 16 en het ging simpelweg geweldig! Elke keer schreef ik deze week in m’n hardlooplogboek: het ging niet slecht, maar ook niet heel lekker. Ik ben niet zum Tode betrübt, maar ook zeker niet himmelhoch jauchzend. Maar vanmorgen ging het top. Daar was die runner’s high opeens weer. Ik was van plan om het rondje iets in te korten, maar ik besluit onderweg het volle rondje te doen. Ik dans werkelijk waar over de boomstronken de Koningslaan naar beneden (wat vind ik dat toch altijd een heerlijk spel). Jongens, jongens, wat een feest.

Ik loop een toptijd op dit rondje (vergeleken met eerder gelopen tijden dan), en onmiddellijk vindt in mijn hoofd de shift plaats: die Jutbergtrail toch maar als wedstrijd lopen. Als het zo gaat als vandaag, kan ik (mezelf) bij die trail misschien best imponeren. En anders? Tja, een mentale training dus? Weer even standje relativeren opzoeken? Dat laatste kan sowieso nooit kwaad.

Geplaatst in hardlopen | 3 reacties

Lopen is genieten (als het lekker gaat)

Zo loop ik vier jaar geen marathon (waarvan ik één jaar überhaupt niet loop), zo loop ik er twee in acht dagen tijd. En dat terwijl ik met kerst nog het idee heb dat het niet meezit, met het uitbreiden van de afstand (omdat ik de halve marathon waar ik me voor heb ingeschreven moet laten schieten wegens ziekte, terwijl ik ook eerder al een gepland loopje heb moeten laten lopen) en bang ben dat de klad er weer in komt, in dat hele lopen van me. Maar gelukkig staat er nog een loopje op het programma, namelijk het nieuwjaarsloopje. Vriendenloopje op initiatief van Wilma, waar ik eerder een paar keer aan heb meegedaan, maar de laatste jaren logischerwijs niet meer. Destijds liepen ze (we) 60 kilometer, dit jaar staat er een ruime marathon op het programma. We worden ouder, dat zal het zijn. Die marathon is verdeeld over twee verschillende rondes; vanuit Wolfheze, bijna in mijn achtertuin, en uitgezet door Hannah, dus mooie paadjes gegarandeerd. Ik weet vrijwel zeker dat één rondje me wel zal gaan lukken (de week voor kerst liep ik 19 kilometer – de langste afstand sinds m’n herintreden), en hoop stiekem op twee. Bij het nieuwjaarsloopje wordt altijd uitgebreid gepauzeerd voor een pannenkoek, dus Hannah zegt ’s morgens tegen me: als je een halve wel haalt, dan loop je vandaag gewoon twee keer een halve marathon. En warempel: het gaat! De lunchpauze duurt iets langer dan fijn is (de groep is groot), en hoe langer het duurt, hoe minder zin ik heb om weer te gaan lopen, maar ik twijfel niet om door te gaan. Ik ben blij verrast over het gemak waarmee ik loop. Ik zal vroeger ook vast weleens van zulke dagen hebben gehad, maar ik herinner me toch vooral de keren dat ik het zwaar had – zo niet de hele dag, dan toch altijd de laatste uren van die dag. Zo niet nu. Weliswaar kijk ik de laatste kilometers uit naar het eind, maar echt zwaar krijg ik het nergens. 44,4 kilometer in de benen.

Spierpijn natuurlijk, al is die minder heftig dan waar ik bang voor was. Maandagavond loop ik met de club een herstelloopje van 8 kilometer. Hm, ook weer niet zó weinig spierpijn dus. Woensdagavond op de baan gaat het alweer beter, maar blijkt de spierpijn nog steeds niet helemaal verdwenen. Ik loop zowaar lekker – dat is op deze baan en na mijn looppauze nog steeds bepaald geen vanzelfsprekendheid. Vooral niet te snel willen lopen, dat lijkt vooralsnog de truc te zijn voor me. Het gaat lekker genoeg om me diezelfde avond aan te melden voor het eerste loopje van Willem en Annemarie (funrunner) van 2024: de marathon van Stevensbeek op zaterdag de 13e. Drie rondjes deze keer, wat nog wat meer afstandmogelijkheden biedt. Maar weer even zien wat haalbaar is.

Het startpunt is bij Jan, in de werkruimte achter zijn huis in Stevensbeek. Als ik aan kom rijden, zie ik het spandoek met de typische Willem-uitspraak al hangen: ‘Lopen is genieten’. De ontvangst is hartelijk als altijd. Hè hè, ik ben er weer, na zoveel jaren. Kop koffie, anderen begroeten, veel bekende gezichten, voor mij ook enkele onbekende, laagjes afpellen tot waar ik in wil lopen, twijfel over wel of niet een jasje aan om mee te beginnen, paar boterhammen in het rugzakje proppen voor je weet maar nooit, we worden naar buiten gebonjourd, het is 9 uur en ik denk dat dit het startsein is, dus ik zet m’n horloge vast aan, maar natuurlijk maakt Willem eerst nog een groepsfoto, en dan mogen we, een paar minuten over 9, met nog wat laatste route-aanwijzingen, los, het weiland in.

Ik moet eerlijk toegeven: het is niet de allermooiste route die ik ooit liep. Veel asfalt onder de voeten, het nodige grasfalt om over uit te kijken, hier en daar een megastal, een deel van de route vlak langs de A73. Van de leuke stukjes geniet ik extra, maar dat de rest minder fraai is, maakt me eigenlijk weinig uit. Een paar vrienden mopperen wat over het saaie, grijze weer – wat me vandaag ook al niks kan schelen. Alleen vind ik het knap koud om na een pauze (de verzorgingspost is ook bij Jan) weer naar buiten te gaan, maar dat hád ik kunnen oplossen door dat jasje in m’n rugzak toch aan te trekken. Op een andere dag, in een andere bui, had ik misschien ook gemopperd, of bij andere weersomstandigheden – want ik heb dan weer iets tegen warmte – maar vandaag dus niet. Wel heel fijn dat de laatste ronde (11,5 kilometer) verreweg de leukste is. Beetje pielen door het bos, met hier en daar een stuk van het pad af manoeuvreren en balanceren om droge voeten te houden. Heerlijk spelletje.

Die laatste ronde loop ik van begin tot eind met m’n vaste cluppie: Hannah, Renske en Ernst Jan. Het eerste stuk is ook Jean-Pierre erbij, maar die haakt af en we koppelen hem aan een paar wandelaars, die op weg naar de finish zijn (onder wie Jan zelf, op weg naar huis dus). Wij lopen dit rondje per ongeluk in tegengestelde richting, zodat we ook niet bij andere lopers kúnnen aansluiten. We komen ze wel allemaal tegen – ook gezellig. Het lopen gaat nog steeds verdacht gemakkelijk. Ernst Jan zegt dat hij ook maar eens een uitgebreide loopsabbatical gaat nemen. Ik begrijp niet goed hoe het kan en waar ik het aan te danken heb, maar doe er mijn voordeel mee. Ik snap dat dit heus geen garantie voor de toekomst is.

We finishen, na wederom een ruime 44 kilometer, als net niet laatsten. Het is prima, niemand (bijna niemand dan) bekommert zich hier om tijden. Behalve Willem, die graag ‘mooie tijden’ in de uitslagenlijst noteert en dat dan ook doet. Even wat droge kleren aan en nog maar weer verder met het uitgebreide buffet dat ons de hele dag is geboden. Zelfgebakken cake, zelfgemaakte soep (beide door Willem), brood met gebakken ei (Annemarie). En na afloop komt Annemarie nog met pannenkoeken op de proppen, die er prima ingaan in combinatie met bier en chips – zo te zien, want ik laat de pannenkoeken even aan me voorbijgaan. Ik praat een poosje bij met Willem, over zijn gezondheid en over onder andere zijn wens om ook dit jaar de Monschaumarathon nog uit te kunnen lopen. En ook over zijn plezier in het blijven organiseren van deze loopjes, al kan hijzelf tot zijn spijt nu niet meelopen. Ik ben blij dat hij die lol erin heeft, want het is zo’n prachtig, laagdrempelig concept en ik hoop dit jaar weer vaker mee te kunnen lopen.

De kop is eraf, mag ik wel zeggen.

Geplaatst in hardlopen | 7 reacties

Kappen of plakken

Ik ben een plakker, vrees ik. Dat komt zo: ik vind het vreselijk moeilijk om de aandacht op me te vestigen door te zeggen dat ik vertrek en dan ook daadwerkelijk op te staan en te gáán. Dat was al zo op de kleuterschool. Een van mijn eerste (niet al te scherpe) herinneringen is die aan mijn laatste kleuterschooldag. We zouden de ‘lesdag’ (ochtend) afsluiten met een buitenactiviteit, maar ik zou daar niet aan meedoen, maar direct naar huis komen – we verhuisden die dag van Emmeloord naar Wolvega, daar had het mee te maken. Maar toen we naar buiten liepen, met z’n tweeën naast elkaar, hand in hand, had ik het lef niet om uit de rij te stappen en weg te lopen – al neem ik toch aan dat mijn ouders dat ook met de juf hadden overlegd. Ik liep dus gewoon mee en deed mee met wat het ook maar was dat we gingen doen (misschien alleen een eindje wandelen). Toen we terugkwamen op het schoolplein, bleek er een cadeautje voor me verstopt te zijn in de zandbak – was ik even blij dat ik er nog was om dat op te graven (al heb ik geen idee waarom alleen ík een cadeautje zou krijgen – ik ging dan wel verhuizen, maar het was toch voor iederéén de laatste kleuterschooldag?). Gelukkig zijn m’n ouders niet dan maar zonder mij naar Wolvega vertrokken :).

Ook op feestjes en andere bijeenkomsten vind ik het dus lastig om te vertrekken terwijl anderen nog blijven. En dat terwijl ik vaak juist best graag al snel weg wil en jaloers ben op anderen, die wél vertrekken. Soms vind ik het zelfs lastig om weg te lopen om naar de wc te gaan. Die angst voor aandacht past niet zo bij m’n sterrenbeeld – ik ben een leeuw, en zou bij mijn weten op grond daarvan juist graag in het middelpunt van de belangstelling moeten staan.

Dit jaar presteerde ik het om heel stoer ergens ontslag te nemen, en een paar weken voor de ontslagdatum aan te geven dat ik toch maar liever wilde blijven. En heel kort geleden hakte ik de knoop door en kondigde ik aan dat ik zou stoppen bij mijn koor, om nog geen dag later alweer te gaan twijfelen – met als resultaat dat ik waarschijnlijk toch blijf. Relaties verbreek ik dan weer wél (ik mag dan een plakker zijn, maar wel een plakker met bindingsangst ;)), maar ook dat pas na lang wikken en wegen, en ook na het moment van verbreken neem ik een uitgebreide overgangsperiode in acht. De boel zomaar af te kappen lukt me niet.

Er is het nodige gebeurd de afgelopen tijd. Zo piepte mijn moeder er op een doordeweekse dinsdagmorgen, 31 oktober, zomaar tussenuit. Zij was kennelijk niet zo’n plakker als ik. Ik zal er niet te veel over zeggen; misschien komt dat later nog eens, misschien ook niet. Het afscheid was mooi, hoewel verdrietig, en het voelt gek om geen ouders meer te hebben, maar dat lijkt ook alweer te wennen.

Verder, hèhè, lichter onderwerp, ben ik lekker aan het lopen. Op 3 december aan de Montferlandrun meegedaan – m’n eerste wegwedstrijd sinds heel lang. 15 kilometer en het ging best aardig. Ik wist niet goed wat ik kon verwachten, qua snelheid, en heb een beetje met de rem erop gelopen. Misschien iets voorzichtiger dan per se nodig, maar prima zo. Best een leuke loop (ik deed ‘m onder andere omdat er een aantal mensen van de vereniging naartoe gingen), maar zonde dat ze al die mooie bospaden die daar liggen ongemoeid lieten. Asfalt is leuk om snelheid te maken (en je te meten met anderen en met jezelf op eerdere of latere momenten), maar onverhard lopen op kleine paadjes is uiteindelijk toch leuker. Oké, voor mij dan. Wat weer niet wil zeggen dat het niet ook allebei kan.

Er zijn twee loopjes in de omgeving die ik deze winter eindelijk eens gaan doen – ik moet dat nú beslissen en doen, voor het momentum weer voorbij is. Volgende week de Derdekerstdagloop, bij Arnhem (niet al te ver van ons boshuisje bij Schaarsbergen, wat goed uitkomt, want daar zit ik de week van/tussen kerst en oud&nieuw). Ingeschreven voor de halve – ik wil graag de afstand weer wat uitbreiden. En dan eind februari de Jutbergtrail, georganiseerd door mijn eigen nieuwe club. Daar hopelijk de 30. En dan hoop ik weer geregeld aan te kunnen sluiten bij de maandelijkse laagdrempelige loopjes van Willem en Annemarie (funrunner) en wie weet daar na een poosje weer de marathonafstand mee te kunnen doen. Als ik het zo schrijf, denk ik dat dat makkelijk moet kunnen, maar toen ik vanmorgen 19 kilometer liep, vond ik dat toch nog best een eind. Laat staan meer dan het dubbele. Als het lukt in 2024 misschien weer eens een loopje in de bergen? Het verlangen is er.

Nou, beetje een hapsnapstukje, maar so be it.

Geplaatst in hardlopen, persoonlijk, twijfel | 3 reacties

Baan

Toen ik nog in Haarlem woonde, onderhield ik een meerjarige, stabiele liefdesrelatie met de atletiekbaan. Niet al mijn (hardloop-)vrienden begrepen dat – hoe kan je het nou leuk vinden om van die suffe rondjes te rennen als je ook de duinen in kan. Of het bos. Maar ik had er lol in. Er was een soort vaste kern van lopers, sommigen liepen wat langzamer, achter anderen liep ik met de tong uit m’n mond in een poging hen bij te houden, weer anderen waren volslagen onbereikbaar. Ik vond het een leuk spelletje – ook het spelletje met mezelf. In de loop der jaren bleef ik me in grote lijnen verbeteren, ondanks de stijgende leeftijd. Wat daarbij vast een beetje hielp, was dat ik van een à twee keer per week trainen naar vier wekelijkse hardlooptrainingen ging (waarvan maar één op de baan dan hè!) en met schema’s ging lopen. Een van de handige dingen van de baantrainingen, als je tenminste geïnteresseerd bent in je tempo, is dat je je trainingen heel goed met elkaar kan vergelijken. Ik schreef na afloop trouw de gelopen tijden op, en bladerde een volgende keer dat we die afstand liepen terug naar eerdere keren om te vergelijken. Heel bevredigend – behalve als ik die avond langzamer was dan eerder.

Nu ben ik, ik schreef het al, na vijf magere hardloopjaren weer lid geworden van een atletiekvereniging, namelijk van AV Gelre, in Dieren. Hier trainen ze in de zomerperiode meestal in het bos, en alleen de laatste woensdag van de maand op de baan. Als het te donker is om in het bos te lopen (en dat is al een paar weken het geval), trainen ze wekelijks op de baan. Van tevoren dacht ik: doe mij maar de baan, in het bos kan ik zelf ook wel lopen. Maar na drie baantrainingen in Dieren kan ik nog niet zeggen dat er sprake is van een ontluikende liefdesrelatie. Ten eerste is het ánders dan in Haarlem, dat is natuurlijk al helemaal fout 🙂 Zo lopen ze de pauze niet aan de binnenkant van de baan, maar aan de buitenkant. Foei. En dat mag je dan nog hopen, want erg gedisciplineerd zijn ze ook al niet. Zo maken veel lopers hun afstand niet helemaal af, en beginnen ze opeens te wandelen, terwijl ze nog in baan 1 of 2 lopen (een virtuele baan 1 of 2 dan, want er zijn geen banen gemarkeerd – zie hierna). Erger is dat het een gravelbaan is, en dus geen tartan. Ik weet niet of je wel eens op gravel loopt, maar dat is alsof je voeten vast blijven kleven aan de grond. Het is dus geen wedstrijdbaan – dat schijnt niet te betalen te zijn en is in Dieren kennelijk ook niet echt nodig. Logisch, maar wat me dwarszit, en dat is natuurlijk het ergste van alles, is dat ik vreselijk veel langzamer ben dan de tijden die ik, zeg zes jaar geleden, liep in Haarlem. En daar wil ik heel graag de baan de schuld van geven. Dat ik jarenlang nauwelijks gelopen heb, en al helemaal geen snelheid getraind heb, dat ik ondertussen ook al die jaren ouder geworden ben, ik wíl gewoon niet dat dat ermee te maken heeft. Ik voel me toch fit? Nou dan.

Zo gebeurt het dat ik bij een programma van duizendjes de eerste 1000 meter nog net in 5 minuten loop – wat in Haarlem, jaren geleden, een heel rustig tempo zou hebben betekend – en dat ik merk dat ik dat met geen mogelijkheid nog vier keer kan herhalen. Ik loop volkomen gespannen, en realiseer me dat ik het een stuk rustiger aan moet doen. Help, ik heb halve marathons in dat tempo gelopen en dan kan ik dat nu niet een paar keer een kilometer lang volhouden? Verdorie, waarom is het elke keer hetzelfde verhaal? Ik weet het heus wel – loslaten van verwachtingen, je doet het voor je plezier. Zou ik het ooit leren?
Vanavond zeshonderdjes – ik zie er als een berg tegen op.

(O ja, en mocht ik hierboven een andere indruk wekken: hartstikke aardige mensen bij AV Gelre – ik loop graag met ze en zal uiteindelijk ook op die baan mijn weg wel vinden.)

Naschrift: Ofwel ik moest bovenstaande kennelijk even schrijven om mijn hart te luchten, ofwel het was voorbarig – werkelijk heerlijk gelopen vanavond. Tijden losgelaten (niet helemaal, maar ik kon niet goed nadenken en dacht dat meer dan drie minuten op de zeshonderd meter betekende dat ik langzamer dan 10 km/u liep – het is maar goed dat ik mijn wiskundestudie heb afgebroken voor het echt moeilijk werd 🙂 ) en gewoon ‘op gevoel’ gelopen, zoals dat dan heet. En opeens ook geen greintje ergernis over hoe het er zoal aan toeging. Zelfs niet echt last van het gravel. Het kan verkeren.

Geplaatst in hardlopen | 3 reacties

Niet getwijfeld over België

“Wat ga je morgen doen”, vraagt de campingdame, “fietsen, wandelen, hardlopen?” O eh, ik was eigenlijk van plan gewoon een beetje te luieren op de camping, maar iets doen, anders dan een boekje lezen, is natuurlijk ook een mogelijkheid. Ze laat me de kaart zien die in de kantine op tafel ligt. Uitgezette wandelroutes in de omgeving, en op de achterkant trailroutes in kleur gemarkeerd. Hmm, ik héb toevallig een looprugzakje bij me, voor je weet maar nooit.

Op weg naar de Dordogne strijk ik een dagje neer in de (Waalse) Ardennen. Niet bepaald een logische route naar mijn Franse bestemming, oké, maar een door kenners-met-smaak aanbevolen camping trekt me heel gemakkelijk over de streep. Ik heb een heerlijk plekje aan het water, en begin meteen te fantaseren over weekendjes met vrienden. Vroeger reden we om de haverklap naar België, eerst jarenlang om te klimmen (en in de winter het jaarlijkse bivakweekend), later een paar jaar om aan een, al dan niet georganiseerd, loopje mee te doen. Wel altijd met een auto vol, en niet, zoals nu, in m’n eentje. Mooie tijden waren het, hoewel ik me ook weer niet kan voorstellen dat ik het ooit weer vaker dan een heel enkele keer zou willen doen.

Omdat ik best een stukje wil lopen (als het dan zo nodig moet – nee hoor, ik heb er stiekem wel zin in), maar ook dat luieren niet helemaal op wil geven, doe ik het rustig aan de volgende ochtend. Na het ontbijt drink ik op m’n gemak een paar koppen koffie. Ik lees wat, en staar wat voor me uit, begeleid door het kabbelen van het water. Dat betekent wel dat ik niet al te vroeg op pad ga, terwijl de temperatuur al hoog is, en die de eerstkomende uren alleen maar stijgen zal. Ik heb niet echt een grandioos plan; ik heb gezien dat achter de camping een GR loopt, en ik denk dat ik die gewoon een stukje ga lopen en dan omkeer. Of ik kom op een van de gemarkeerde routes, en ik hoop dat ik dan kan achterhalen hoe lang die is en loop misschien een rondje. Maar dat van die GR heen en terug lijkt me het veiligst.

Het pad is breed en stijgt geleidelijk. Ik loop rustig dribbelend omhoog en het voelt zó lekker en vertrouwd. Duur en snelheid moet ik weer opbouwen, als ik dat wil, maar het lopen zelf is er gewoon nog. Nooit weggeweest. Dit is wat het is en wat het altijd al was: het simpele onderweg zijn. Rugzakje met water en een banaan op de rug, een béétje conditie, dat maakt het wel makkelijker, en lopen maar. Ik volg dus wit-rood, maar kom ook een groene (of blauwe) markering tegen. Er staan afstanden bij – het verste punt is 12,8 kilometer. Dat durf ik niet te volgen. Ergens verlies ik echter toch de GR-markering en volg ik wél groen (of blauw), tot het vertrouwde wit-rood weer opduikt. Ergens verderop staat weer zo’n bordje bij die groene wandeling, en zie ik weer 12,8 kilometer staan – hee, dat is raar, alsof ik niet dichterbij het eindpunt gekomen ben. Ik denk er verder niet over na.

Het is, zoals gezegd en zoals verwacht, warm; ik heb soms pet en zonnebril op, soms alleen de pet (zonnebril erbovenop) en in het bos zoveel mogelijk geen van beide. Ik stop een keer om een foto te maken van een kerkje (niks voor mij – waarschijnlijk slaat de vermoeidheid toch enigszins toe en is een rustmomentje welkom). Daarna loop ik een tijdje over asfalt. Als de route weer een bospad induikt, sta ik even stil bij wéér zo’n bordje van de groene route. Wederom het laatste punt op 12,8 kilometer. Oh, hè hè, nu realiseer ik me pas dat dat laatste punt dít punt is – het is een rondje, stupid! O, maar dan durf ik het ook wel verder te volgen, in het vertrouwen dat ik dat eerste punt waar ik de route zag wel zal herkennen, zodat ik vanaf daar de GR weer kan oppikken naar de camping. Ik loop het bos in. O zaligheid, wat een genot. Het helpt dat het pad naar beneden loopt. En het is relatief koel. En na een poosje loopt er ook nog een klein beekje aan m’n linkerhand. Ik zie iemand een stukje voor me lopen, en ik stop even – aarzelend of ik dan hier zal gaan plassen, want als ik diegene heb ingehaald, durf ik dat voorlopig niet. Ik voel op m’n hoofd (geen flauw idee waarom, maar ik doe het). Waar is m’n bril? Shit, nergens. Ik heb vast ergens m’n pet afgezet zonder eraan te denken dat die bril er ook nog op zat. K*t, k*t, k*t. Best een goede (en dus prijzige) sportbril namelijk… Omkeren maar, ik verwacht dat ie ligt op het punt waar ik het bos in ging. Omhoog en onder deze omstandigheid ben ik iets minder enthousiast over het pad. Als ik twee mensen tegenkom, vraag ik of ze misschien een zonnebril hebben zien liggen – maar nee. De bril ligt niet op het punt waar ik hem verwachtte. Ik loop een heel stuk verder (voorbij het punt waar ik dat kerkje fotografeerde), maar kom ‘m maar niet tegen. Hoe ver moet ik in vredesnaam doorlopen? Ik loop allang in de volle zon, het zal toch niet dat ik op de heenweg hier geen zonnebril op had? Nu baal ik niet alleen van die bril, maar ook van dat mooie bospad-met-beekje dat me wordt ontnomen. Ik ga ‘m vast niet meer vinden, en keer om. Krijg ik in elk geval dat mooie pad nog een keer (zij het nu met een lichte bijsmaak).

Goed, lang verhaal voor een al met al ook weer niet ál te lang loopje. Maar wel langer dan gepland. En het voelde best weer echt. En behoorlijk lekker. Misschien ben ik er weer, soort van. Wel even achter een nieuwe sportbril aan.

Geplaatst in hardlopen, kamperen | 4 reacties

Lopen dus

En zo kan het gebeuren dat ik zomaar na Pasen 2022 het hele jaar niet loop. Ook 2023 begint met hardlooploze maanden. De vraag is zelfs of ik met Pasen 2023 de familietraditie in ere ga houden en wél het vaste rondje (10 km door de duinen, vanaf de camping) ga lopen. Gelukkig, dat vind ik toch te leuk (en misschien ook te veel mijn éigen eer te na) om te laten lopen. En het is dat Pasen dit jaar wat vroeger valt dan vorig jaar, zodat ik uiteindelijk maar 359 dagen niet gelopen heb, en geen 365. Valt mee dus. Niets aan de hand, maar ik kijk er toch wel wat van op, zo lang niet lopen. Het familierondje gaat vrij aardig, maar de spierpijn die het oplevert, is vrij heftig.

Na dit rondje in april, loop ik in mei nog een keer een rondje van 9 km met R, vanaf de camping in Loenen. Dat is dus al meer dan ik vorig jaar deed. Goed bezig! Maar daar blijft het bij. Tot ik ergens in juli opeens bedenk dat de Veluwezoomtrail (12 km) lopen misschien wel leuk is. Vriendin uit Haarlem, G, van wie ik weet dat ze ‘m twee jaar geleden liep, en wier broer hier in de buurt woont, gevraagd of zij ‘m gaat lopen. Ze heeft toevallig nét gehoord dat haar broer en schoonzus niet gaan lopen, maar zijzelf wil eigenlijk wel. Dus dat is een ‘ja’. Loopje is op zaterdag, op dinsdag ingeschreven. Ik denk: misschien wel slim om op woensdag nog een paar langzame kilometers weg te tikken, maar vervolgens denk ik: ach nee, laat maar… Hetzelfde wat ik de afgelopen jaren zo váák heb gedacht ’s morgens, als ik me de middag of avond ervoor toch echt had voorgenomen de volgende dag te gaan lopen. Weer eens een loopje lopen is leuk. Fijne ambiance. Jammer genoeg is G misselijk, zodat ze de eerste helft veel moet wandelen, en na ruim 5km splitsen we op en loop ik door. Er gebeuren geen rampen, maar echt heel slim is het niet, wat ik doe, denk ik achteraf. M’n uithoudingsvermogen is nog redelijk op peil, dus die 12km loop ik wel uit, maar mijn spieren, pezen (en ook botten?) zijn minder blij met mijn actie dan ik zelf ben. Knap veel spierpijn dus. (En de vrijdag erop plotseling serieuze pijn in mijn heup – daar schrik ik van, maar gelukkig neemt de pijn binnen twee dagen af tot een lichte gevoeligheid. Meer een waarschuwing dan een acuut probleem, denk ik zo.)

De woensdag na het loopje evengoed voor het eerst naar de atletiekclub in Dieren. Ik ben dat al weken, zo niet maanden, van plan, en heb nu eindelijk contact gelegd (broer van vriendin G is bestuurslid) en mijn komst aangekondigd – nu móet het ervan komen, spierpijn of geen spierpijn. Nou ja, ik zal niet elke training hier gaan bespreken. Punt is dat ik het wel weer lekker vind, erg lekker zelfs: beetje ritme erin, met een clubje het bos in, tijdens de intervallen net iets harder lopen dan je anders zou doen – het is en blijft een mooi spelletje. En zoals ik in Haarlem na de baantraining door de stad fietste te ‘hè lekker’en, zo doe ik dat nu op de fiets door het bos. Iets verder fietsen dan in Haarlem, dat wel. Iets minder vlak ook. Met soms een extra cadeautje, zoals afgelopen woensdag een buizerd op een tak een paar meter van me af, die zich weinig van me aan lijkt te trekken en rustig blijft zitten als ik ‘m heel langzaam voorbij fiets en we naar elkaar kijken – ik met iets meer interesse dan hij, vermoed ik.

Oké, lang verhaal kort: na vier keer meetrainen heb ik me vandaag aangemeld als lid van de club. En nu is de vraag: wat ga ik doen? Het grote plan is om geen plannen te maken. Eerst maar eens zien. Proberen ook qua lopen bij de dag te leven, niet te ver vooruit willen kijken. De hang naar die lange afstanden is nog altijd aanwezig, merk ik wel, maar ik heb tegelijk zo weinig zin in de bijbehorende discipline, waarvan ik de afgelopen jaren zo blij was dat ik ‘m niet langer hoefde te handhaven. Ik ben zo blij met mijn vrije weekenden, vooral. Bovendien dacht ik de afgelopen jaren zo vaak dat ik de regelmaat weer te pakken kreeg, en kwam de klad er dan toch zomaar weer in. (Beetje gênant om mijn eigen stukjes en commentaar terug te lezen in mijn hardloopschrift.)

Geen plannen dus. Maar voor de zekerheid heb ik vanmiddag wel vast een lijstje gemaakt met (niet al te lange, niet al te ver van hier) loopjes die ik de rest van het jaar eventueel zou kúnnen doen. Voor je weet maar nooit.

Geplaatst in hardlopen | 3 reacties

Mensonterend?

Tja, nu de kop eraf is, is het hek van de dam. Alweer een stukje. Zou voor schrijven hetzelfde gelden als wat ze over seks zeggen: use it, or you’ll lose it? Misschien moest ik simpelweg een drempel over.

Even beginnen met een terzijde over dat zogenaamd gratis abonnement bij wordpress: ik moet toch maar eens overwegen om er juist wat méér geld aan te gaan uitgeven, want dat ik bijvoorbeeld geen filmpjes kan plaatsen vind ik weliswaar niet zo erg, maar al die advertenties bij m’n stukjes hebben een behoorlijk hoge irritatiegraad zeg. In mijn jaren van afwezigheid hier is het aantal exponentieel gegroeid, als ik het zo zie. Worden jullie daar niet gek van? Ik schaam me dood.

Genoeg terzijdes. Ik wil het over mijn moeder hebben. Nou, dat wilde ik niet echt eigenlijk, maar meer wat gedachten delen naar aanleiding van haar ziekte (alzheimer). Even met hinkstapsprong door de ziektegeschiedenis van mijn moeder. Eind 2016 overleed m’n vader – mijn moeder was toen nog niet gediagnosticeerd, maar de ziekte openbaarde zich al wel dusdanig dat ogen en oren ervoor sluiten niet langer het gewenste effect had. Een ding weet je als iemand alzheimer heeft: beter wordt het niet, het proces is onomkeerbaar. De diagnose kwam er, professionele zorg werd ingeschakeld, wij kinderen deden ons best (maar woonden geen van allen bij haar om de hoek), professionele zorg werd vaak de deur gewezen, er kwamen dagen dat ze de hele dag haar pyjama aanhield, haar dieet vernauwde zich tot beschuit met jam, er kwam een dag dat ze haar pyjama niet alleen aanhield, maar er ook in winterse omstandigheden (niet alleen koud, maar ook spekglad) mee op de fiets stapte, met haar blote voeten in pantoffels, er was heel snel daarna de dag dat we ons genoodzaakt zagen de fietsen op slot te zetten en de sleuteltjes voor haar te verstoppen (mijn god, het snijdt me nog door de ziel, die verwarring, hoe ze wat weifelend zei: ‘er is ook iets met mijn fiets, geloof ik, ik weet niet of die het nog wel doet’ – ik heb dat al eens eerder geschreven, hoe je je een verrader kunt voelen als je dingen om iemands bestwil doet [denk je dan maar], vanwege haar ziekte, en daarbij dan tegelijk gebruik maakt van de symptomen van diezelfde ziekte). Er kwam zelfs een dag dat ik de buitendeur op slot deed toen ik bij haar was, uit wanhoop over haar onrust, die maakte dat ze telkens na twee minuten binnen wéér naar buiten ging met haar rollator en haar versleten heup (sorry wet dwang en drang – het was maar heel eventjes, ik voelde zelf ook wel dat dit niet goed was). 

We probeerden het vertrek uit haar vertrouwde omgeving zo lang mogelijk uit te stellen, maar ruim twee jaar geleden is ze dan toch verhuisd naar een kleinschalige woonzorginstelling. Daar woont ze goed, denk ik, ze maakt althans geen ongelukkige indruk. Meestal. Ze herkent ons nog, al haalt ze soms de generaties wel een beetje door de war. Als er gezongen wordt, live of een of andere playlist, zingt mijn moeder altijd mee. Ze heeft nog steeds een prachtige stem. Maar een gesprek met haar voeren is feitelijk onmogelijk. Veel begrip voor de dingen om haar heen heeft ze niet meer. Ik zit vaak maar een beetje bij haar, houd haar hand vast of zo. De onrust die ik soms voel – moet er niet eens iets gebeuren, moeten we het niet ergens over hebben – is míjn onrust, zeg ik steeds weer tegen mezelf, niet die van haar. Voor haar is het prima zo. Ik probeer mijn onrust te beteugelen.

En dan kom ik eindelijk bij het punt dat ik wil maken. Ik hoor weleens zeggen dat dementie een mensonterende ziekte is. Maar waarom eigenlijk? Zeker, het is superlastig als je dierbare elk gevoel voor decorum verliest. Hoe die onbegrepen en grensoverschrijdend gedrag gaat vertonen. Hoe de ‘ongelukjes’ in frequentie toenemen, tot het geen ongelukjes meer zijn en ze uiteindelijk uitmonden in volledige incontinentie. Geloof me, deze combinatie kan tot héél ongemakkelijke en (plaatsvervangend) schaamtevolle situaties leiden, weten we inmiddels uit ervaring. Maar mijn punt is: dat is voor óns zo, omdat wij met onze gezonde (nou ja) blik kijken. Het is ons ongemak, niet dat van haar. Ja, als je dit tegen haar gezegd had toen ze nog gezond was, zou ze het vreselijk gevonden hebben, maar nú is dat dus niet zo. Kennelijk zijn er een soort algemene conventies waar mensen zich aan houden, maar mijn moeder heeft geen weet meer van de meeste van die conventies (hoewel ze aan de andere kant nog steeds buitengewoon beleefd kan zijn, dat dan weer wel). Onteert dat haar mens-zijn? Ik vind van niet. 

Ik zie in haar huis ook de andere bewoners, die hun eigen persoonlijkheden hebben, maar bij wie de ziekte zich ook op verschillende manieren lijkt te openbaren. En bij wie de ziekte zich, per persoon, in een verschillend stadium bevindt. Ik kijk daar met interesse en verbazing naar. De meesten van hen vind ik bovendien leuke en boeiende mensen – al geldt ook voor hen dat ik het vooral leuk vind als je nog een beetje met ze kan praten, geloof ik. Maar dat zegt dus weer vooral iets over mijn eigen behoeften.

Begrijp me niet verkeerd: ik had er wat voor gegeven als mijn moeder geen alzheimer of andere vorm van dementie zou hebben gekregen, en ik hoop van ganser harte dat noch ikzelf, noch een van mijn zussen of broer het krijgt. Eerder in het ziekteproces heb ik het heel moeilijk gevonden te accepteren wat er gebeurde, en ergerde ik me dood aan haar (wat overigens ook best weleens gebeurde toen ze nog niet ziek was). Maar dat is allemaal allang voorbij. De situatie is nu eenmaal zoals die is. Ik zie vooral dat ze, ondanks die wonderlijke ziekte, nog steeds mijn moeder is; ik zie nog steeds een ‘heel’ mens. Vaak een rijmende mens. “Telkens weer, keer op keer.”

Geplaatst in persoonlijk | 3 reacties