Op de website van Willem Mütze prijkt dit jaar voor het eerst het rondje Houtenburg, een rondje van 50 kilometer op Walcheren. Omdat Zeeland voor veel mensen toch een behoorlijk eindje rijden is, en de lopers van Willem over het algemeen nu ook weer niet steil achterover vallen van zo’n afstand, suggereert Willem maar meteen dat je het loopje mooi kunt combineren met de Brabantse Walmarathon, de dag erna. Kamperen bij de boer, en je hebt een compleet (zelf)verzorgd weekend te pakken. Zo’n plan trekt me wel – en aangezien het weekend krap 4 weken voor het rondje van 80 valt, lijkt het me ook mooi te passen, trainingstechnisch gesproken. Wel even overlegd met Henny natuurlijk, want ik blijf een brave leerlinge, maar die wil ook wel een gokje wagen (makkelijk gokken is dat, met het lijf van een ander), en zet niet de marathon van Hoorn in mijn schema (die alternatieve suggestie had ik gedaan), maar deze dubbelslag in Zeeland en Brabant. Ik ben weliswaar blij dat ik mij niet genoodzaakt zie een snelle tijd te gaan lopen in allerlei ingewikkelde lussen over de IJsselmeerdijk, maar zie tegelijkertijd als een berg op tegen deze geplande looptweedaagse.
Zaterdagmorgen arriveer ik wat later dan de bedoeling was bij de startplaats in de buurt van Zoutelande. Blij dat ik Annemarie zie, die mij naar de juiste plaatsen (om respectievelijk te parkeren, te plassen en koffie te drinken) dirigeert. En blij dat ik na het handenschudden nog net genoeg tijd blijk te hebben voor anderhalve kop koffie en zo’n lekker kleverige Zeeuwse bolus. Al snel blijkt dat slechts 25% van de 16 aanwezige lopers de suggestie van Willem serieus heeft genomen – en tot die 25% behoren ook Willem zelf en Jan Nabuurs, die een startbewijs voor de Brabantse Walmarathon cadeau heeft gekregen van Willem, en die het wonderlijke idee heeft dat het niet aardig zou zijn om zo’n cadeau te weigeren. Iets met een paard en een bek of zo. Maar Willem en Jan behoren tot een buitencategorie lopers waar ik mijzelf absoluut niet mee kan vergelijken, dus die tellen niet echt mee. Dat betekent dat behalve ikzelf, nog maar een andere loper zo gek is geweest zich voor beide dagen in te schrijven. Hmm, waar ben ik aan begonnen?
Voor de loop van zaterdag maakt deze twijfel echter niets uit. We starten, na de gebruikelijke groepsfoto’s, een paar minuten na 9 uur. De eerste 25 kilometer bij elkaar blijven, is het verzoek, en daarna in groepjes verder. In het begin lopen we veel over schelpenpaden, later vooral door het gras en over de Zeeuwse klei. Ook krijgen onze voeten zo hier en daar een stukje asfalt te verduren. Tussen 20 en 30 kilometer is dat zelfs vrij veel… Ik ben niet echt in een praterige bui, maar voel me prima thuis tussen deze mensen, waarvan ik de meesten nauwelijks of in het geheel niet ken. De handveren (trekpontjes?) nodigen uit tot allerlei lolligheid, maar niemand hoeft te zwemmen. Alleen verliest Monica een keer haar evenwicht op een overstaphekje, en zij valt wel degelijk in de sloot, waarna niemand meer in haar buurt wil lopen…
Na de laatste verzorgingspost (de overbekende camper van Willem en Annemarie) krijgen we een stukje Kustmarathon voor de kiezen. Een deel over de zeedijk, lekker tegen de wind in beuken. Ik voel me nu een stuk beter dan toen ik hier in oktober liep… Het tempo is prima, zo kan ik het nog wel een poosje volhouden. Wat ook weer niet wil zeggen dat ik niet blij ben als we de camping zien liggen. Nog even een paar bochten om aan de 50 kilometer te komen, en na 6 uur, 18 minuten en 28 seconden tikt ons groepje af bij Annemarie.
De wind is zo hard en zo koud, dat ik erg blij ben met de mogelijkheid om binnen te eten – Annemarie heeft pasta, saus en salade gemaakt voor de overgebleven lopers, en ik deel mijn meegebrachte vleesloze variant graag met de andere niet-vleeseter in het gezelschap. Na de maaltijd volgen er sterke verhalen en enkele glazen port in de aangenaam warme camper.
’s Nachts gaat de wind liggen, en al moet ik er vier keer uit om te plassen, ik slaap prima in m’n tentje en voel me verrassend fit als ik de volgende morgen vroeg ben opgestaan. Nu zit ik heerlijk in de zon – ontbijtje, koffie uit het pruttelpotje, zelfs een krantje erbij. Het leven is goed.
Dat is het nog steeds als ik een paar uur later gestart ben in de Brabantse Walmarathon. Ik verwacht vreselijk zware en stramme benen, zeker in de eerste kilometers, maar het loopt eigenlijk net alsof ik gisteren niets speciaals heb gedaan. Voor de zekerheid kijk ik wel regelmatig op mijn horloge – het lijkt me nou niet echt slim om weg te gaan op een pr. Kilometertijden rond de 5:35, 5:45, dat is misschien ambitieus, maar zolang het gaat, gaat het. Omdat ik echter toch een beetje bang ben te hard van stapel te lopen, blijf ik hangen achter een groepje lopers dat een mooi tempo heeft. Ik praat even met een van hen, van wie ik hoor dat hij de Veluwezoomtrail gaat doen, en dat dat zijn eerste meer-dan-marathon wordt. Dat was de VZT vorig jaar voor mij ook, dat schept een band. Die band strekt echter weer niet zover dat ik goed kan luisteren naar zijn, in mijn ogen, wat dogmatische opvattingen over hoe je moet lopen en hoe je het lopen moet beleven… Laat ieder dat lekker voor zichzelf uitmaken, of-ie wil genieten van de natuur of zich het snot voor ogen wil lopen; wat maakt het hem in godsnaam uit.
Mijn voornaamste bezwaar tegen het groepje is echter dat er te veel en te luid gepraat wordt, dus ik maak me toch maar langzaam van deze lopers los. Een man volgt, ook een losse loper, blijkt. Dat is ene Stefan (al hoor ik dat na de finish pas) uit Antwerpen. Bij hem merk ik dat het er niet zozeer om gaat dat ik helemaal niet wil praten, maar dat het er behoorlijk van afhangt met wíe. Met deze Stefan is het oké – zowel het praten als het zwijgen. Het lopen gaat nog steeds lekker, het gemiddelde tempo ligt nog rond de 10,5 km/u, maar vanaf zo ongeveer 25 kilometer begin ik toch wel te merken dat ik dit weekend al iets gedaan had. Mijn meeste trainingsweken hebben een omvang van zo rond de 70, misschien 80, kilometer, en daar ga ik nu in een weekend overheen – daar protesteren mijn benen nu toch wat tegen. En het zwaarste stuk moet nog komen…
Vanaf kilometer 27 lopen we een paar kilometer langs het hekwerk van vliegbasis Woensdrecht. Het pad gaat op en af, op en af, en komt dan uit op een stukje zalig mul zand met een pittige heuvel. Niet alleen mijn benen protesteren, ik word op dit punt ook een beetje licht in mijn hoofd. Ik heb na ongeveer 15 kilometer een gel genomen, en was van plan dat bij 30 weer te doen, maar ik kies ervoor toch maar wat eerder de tweede te nemen. Ik heb nog een derde bij me voor de zekerheid, en als het nodig is, zal ik die ook zeker nemen. Ik weet niet of het warmte is die de lichtheid in mijn hoofd veroorzaakt, het vele water dat ik drink (zonder suikers en mineralen aan te vullen), of simpelweg de voor mijn doen toch wel forse inspanning die ik dit weekend lever.
Ik kan me nog een paar kilometer aan Stefan optrekken, maar dan moet ik hem toch laten lopen. Ik houd hem echter in het vizier. Ik zie hem een loper met het gifgroene Berenloop-shirt dat ikzelf ook heb, passeren, en loop vervolgens rustig zelf naar deze loper toe. Ik kan het niet laten een opmerking tegen hem te maken over de Berenloop (nog steeds mijn favoriete marathon), en deze loper besluit nu kennelijk bij mij aan te haken. Geen probleem (zolang hij z’n mond maar houdt), maar hij heeft twee fietsers om zich heen hangen, en daar word ik helemaal gek van! Ik wil de loper eigenlijk vragen of hij daar dan niet knettergek van wordt, maar dat lijkt me toch niet zo tactvol. Zolang ik bij deze loper loop, moet ik zijn begeleiders (en hun geklets, grr) verdragen – het zij zo. Gelukkig voor mij, moet hij na een paar kilometer lossen…
En gelukkig voor mij loop ik zoetjesaan weer op Stefan in, die mij vraagt of ik misschien een tweede adem gevonden heb, als ik hem bijhaal. Ik zeg hem dat ik nu niet bepaald de indruk heb dat we aan het versnellen zijn of zo… Het tempo is inmiddels toch wel aardig teruggezakt (hoewel ik er niet naar kijk, ik ben er in dit stadium niet meer mee bezig), maar wij zitten ‘aan de goede kant’ van het verhaal: we halen mensen in, en worden zelf niet ingehaald. Het laatste stuk voor de finish is moordend! De paadjes omhoog die we na het eerste rondje van 14 kilometer ook omhoog moesten, en daarna nog verder omhoog en een trap op. Pfff. Stefan heeft me, heel galant, voor laten gaan op die laatste smalle paadjes, maar ik houd voor de finish even in om samen die mat over te gaan. Werkelijk een uitstekend gezelschap, die man.
Ik ben blij – ik heb twee prachtige tochten gelopen, mijn tijd in goed gezelschap doorgebracht en toch ook voldoende ruimte gevoeld om recht te doen aan mijn ‘licht-autistische trekjes,’ zoals mijn buurvrouw ze noemt 😉 , en ik voel me na de finish van de tweede dag nog steeds prima.
Dat loopje daar in Frankrijk zou me weleens kunnen gaan lukken.
Dat gepraat van anderen is soms vermoeiender dan het lopen zelf. Jolanda Linschooten schrijft ook een mooi stukje over het samen lopen met anderen, pag. 142 tweede helft in ‘Eenzame uren’ (die heb je vast wel in huis).
O ja, leuk – ik heb het er even bijgepakt. Ja, ik vond het ook (weer) zo grappig om te merken, het verschil tussen de mensen met wie je loopt… Of niet het verschil tussen hen, maar tussen het gevoel dat je bij de een hebt, en dat bij een ander.
Het lijkt me trouwens dat mijn ergernis over die pratende fietsers van een iets andere categorie is. Het viel me op Texel ook al op dat ik daar last van had. Je bent op een bepaald moment zo met jezelf en je lopen bezig, dat het stoort dat er mensen bij je ‘binnenkomen’ die helemáál niet bezig zijn met jouw lopen. Ik veroordeelde toen mijn eigen irritatie, want wat hebben zij met mijn behoeften te maken?, maar was blij toen ik bij Bjorn Paree over dezelfde soort ergernis las. Het ligt dus niet alleen aan mij…