Het jaar begon zo goed. Qua lopen dan. Het befaamde nieuwjaarsloopje liep ik weliswaar maar voor de helft, maar dat was een bewuste keuze, waar ik zelfs achteraf maar nauwelijks spijt van had. In februari volgde een weekendje Sy, waar ik vanuit de good old Tukhut op zaterdag met Mart de marathonafstand weer eens aantikte, en op zondag nog een korter rondje vrij lekker hobbelde. Later die maand, en een maand daarna, liep ik beide Sjraveles in Zuid Limburg. Alleen al uit sociaal oogpunt was het de hoogste tijd dat ik me weer eens vertoonde bij een loopje van Willem en Annemarie, maar ook vond ik dat wel weer eens gewoon vijftig kilometer mocht lopen. En dat lukte. De eerste keer ging het zowaar wel dertig kilometer lang vrij aardig, en de tweede keer wel veertig. Dat ging de goede kant op.
Tijdens het weekend in Sy vertelde Mart dat ze eind april in de Vogezen zou gaan lopen, de Trail du Grand Ballon. Ze zal er met hun nieuwe vw-bus naartoe gaan en heeft nog ruimte. Ach wel ja joh. Maar dan wil ik wel de langste afstand lopen, zeventig kilometer, anders vind ik de reis-/looptijd niet echt in verhouding. Ik train werkelijk pruts voor zo’n loop, maar als ik nou in Castricum nog even de zestig ga doen, drie weken voor de Vogezenloop, dan zou de duur wel zo’n beetje in m’n benen moeten zitten. En aan hoogtemeters op zich ook geen gebrek in m’n nieuwe achtertuin, alleen loop ik er elke keer maar zo’n miserabel klein stukje…. Castricum wordt een soort ode aan de vriendschap. Ik loop met Hannah en Lisenka. Van hen heeft Hannah die dag topbenen (de voorbode voor een uiterst sterk gelopen Helipad, in hetzelfde weekend als dat waarin ik in de Vogezen ben), terwijl Lisenka (normaal sterker dan ik) die dag eens wat mindere benen heeft. We lopen het grootste deel samen, soms wat verder uit elkaar, maar houden elkaar min of meer in het zicht en finishen gezamenlijk. Voor mij geldt dat ik tussen de pakweg dertig en de vijftig kilometer volkomen stukzit, maar na een bezoek aan de dixie bij de post op vijftig zowaar opleef en de laatste twaalf kilometer vrij aardig weet te doorstaan. O ja, want de zestig is ruim 62, dat spreekt voor zich. Ik ben behoorlijk tevreden. Tot ik een paar dagen later maar eens opzoek hoe lang ik er eigenlijk de vorige keer over gedaan heb, alweer een paar jaar geleden (toen deels met trainer Henny samen). Shit, ik was toen wel drie kwartier sneller! Weliswaar twee kilometer korter, maar zelfs ik loop geen drie kwartier over twee kilometers. Getverderrie, wat is er toch met m’n snelheid gebeurd?
In de Vogezen had ik het oude gevoel weer te pakken. Weliswaar zint het gebrek aan snelheid me niet (opvallend is dat het me telkens tijdens het lopen geen moer interesseert, maar dat ik achteraf toch steeds een lichte – of minder lichte – onvrede voel over het resultaat), maar ik merk weer hoe fijn ik het afzien vind. Hoe vreselijk levend ik me kan voelen als de omstandigheden iets zwaarder zijn. Mooie sport is het.
Op de zondag na Hemelvaart staat de Ohmtrail op het programma. Eindelijk weer eens met Jos en John op pad. Maar dat weekend ben ik flink aan het klussen aan m’n boshuisje, het is razend gezellig met m’n familie (ook een soort van vriendschap), de voorspellingen beloven een temperatuur van boven de dertig graden; ik moet me losrukken, en waarvóór precies? Roteind rijden, lopen in de hitte. De nadelen wegen zwaarder dan de voordelen van het gezelschap, dat ik óók alweer veel te lang niet heb gezien. En de verf is nog niet op, en wat zou het mooi zijn als we op zondag nog zo ver mogelijk met de lange zijkant kunnen komen. Bijkomend voordeel is een onvoorzien avondje doorzakken met mijn zus. Ik hou best van discipline, maar hoe heerlijk is het niet om zo nu en dan de teugels te laten vieren.
Voor het weekend erna Edwin eindelijk maar weer eens gepolst wat zijn plannen zijn. Mooi, hij wil een kilometer of dertig op de vroege zondagmorgen en ik kan meelopen. Dertig is wat verder dan ik in gedachten heb, maar als ik afgelopen weekend vijftig van plan was, dan moet dertig nu toch ook kunnen. Al gaan de korte trainingen tussendoor belabberd, en heb ik benen van niks. Ik kan altijd nog eerder afhaken. Gelukkig laat bij Edwin, zoals hijzelf zegt, de kracht nog wat te wensen over, en wandelt hij gewoon vrolijk de hellingen op. Kijk, daar kan ik nog wat van leren. Ik wandel ook weleens omhoog, maar dat voelt bij mij steevast als falen. Als ik wandel, betekent dat dat hardlopen niet lukt. Nu ik met Edwin loop, kan ik me er moeiteloos aan overgeven. Heerlijk. Op deze manier loop ik de ruim 29 vrij makkelijk met hem mee. Edwin weet duidelijk de betere paadjes te vinden, maar zelfs al ontkomen we niet aan de Tunnekesweg (echt een rotpad, vind ik altijd, want lang en recht, en mul nog bovendien), ook daar krijg ik geen motivatieproblemen deze keer. Gezelschap helpt. Edwin concludeert dat ik (weer eens) voor niets heb lopen miepen over slechte benen en oh en ah en ach en wee. Zelf concludeer ik dat dit dan misschien het ei van Columbus is: ik moet gewoon nóg langzamer lopen dan ik altijd al doe. Deze conclusie houdt stand tijdens de nazit in Velp, tijdens het fietstochtje naar huis, tijdens de lunch, maar ’s middags stort ik alsnog, rustig tempo of niet, volkomen in. Wat dat toch is, dat ik na een duurloop steevast de rest van de dag geen knip voor de neus waard ben?
Dinsdag en donderdag volgen nog gewone ochtendrondjes vanuit huis. Dinsdag niks aan de hand, maar donderdag ben ik de rest van de dag bijna ziek van vermoeidheid. En dat na tien kilometer lopen! Gek word ik ervan. Misschien heb ik iets onder de leden, misschien zijn het de naweeën van een stressvol verhuisjaar, misschien… weet ik veel. Ik kap ermee, vind er niks aan op deze manier. Kan de drive niet vinden, zelfs niet om naar de bergen te gaan van de zomer, de energie gaat een andere kant op dan die van het hardlopen, zo lijkt het.
Ik laat het even los. Loop nu al anderhalve week helemaal niet, en ik wacht tot de loopdrang vanzelf weer in me opkomt. Lopen is al best lang een houvast in m’n leven. Ik vind het eng om dat houvast los te laten – wat komt ervoor in de plaats? Kómt er wel iets voor in de plaats? Die angst om los te laten, zorgt voor een zekere verbetenheid. Verwar ik verbetenheid misschien met gedrevenheid? Misschien is het juist wel een goed teken dat ik het los kan laten. Betekent dat dat het eigenlijk best goed met me gaat, dat ik het lopen daar (op dit moment) niet per se voor nodig heb. Toch maakt het me onzeker. Vrienden verzekeren me dat ik zulke periodes vaker heb gehad, en dat er altijd weer een punt kwam waarop ik toch weer in beweging kwam. Oké, toch weer een soort van houvast. Maar ik zie wel welke kant het op beweegt. Alles is goed. Hoe dan ook.
De mojo zijn we allemaal wel eens een tijdje of soms langer kwijt, maar dan ineens is hij/zij er toch weer. Het gebeurt op ieder hardloopniveau
De afgelopen week zelf ook veel gestegen, 17000 meter om precies te zijn (op 400 km)! 🙂
Dat zijn er een boel, Bram! Hoogtemeters, bedoel ik. Maar kilometers ook.
Later bij de HUT was er dan weer sprake van een heleboel graden Celsius! 🙂
Hai Jacolien,
Loslaten. Een woordje dat bij mij vaak goed werkt in de praktijk.
Kop ter veur.
Bennie
Aha! Knuf, Marjan
Ah, ‘k heb een nieuwe naam zie ik :).