Wordt er eigenlijk nog wat gelopen, daar bij huize Binnenstebuiten, vraagt de lezer zich wellicht af. Mondjesmaat, mondjesmaat, kan ik u vertellen. Na de zo goed als gehalveerde Berenloop-in-eigen-beheer adviseerde Henny me om de rest van de maand niet te lopen. Eh, u zégt? Juist ja. Ik had me er ondertussen al helemaal bij neergelegd dat ik het in november en december rustig aan zou doen, maar in een eerdere versie van dit verhaal, betekende ‘rustig’ nog: niet verder dan 10 à 15 kilometer, en niet: de hele maand november helemaal niet. Maar goed, de klachten waren aanwezig genoeg om ze serieus te nemen, dus het moest maar. En na de eerste twee onrustige weken (tip: trek geen hardloopschoenen aan als je gaat wandelen en eigenlijk niet mag rennen – wie heeft er trouwens beweerd dat je in een spijkerbroek niet kunt hardlopen?), ontstond er zowaar rust in het niet lopen. Ik zie lopen als een buitengewoon leuk spelletje, waar ik me heerlijk bij voel, maar soms dreig ik dat spelletje toch wat serieus te gaan nemen. En een poosje niet lopen, hielp me om het belang ervan, zelfs van de mooie loopjes die ik volgend jaar graag zou willen doen, weer behoorlijk te relativeren.
En ondertussen ben ik weer voorzichtig begonnen met hardlopen (niet al te hard, dan). Drie keer in de week 30 minuten, mag. Nou nou, poe poe. Echt moe word je er niet van, dus tussendoor leef ik me soms uit op de fiets, en een heel enkele keer loop ik stiekem iets sneller of iets (maar echt niet veel) langer. De pijn in de heupen lijkt minder geworden te zijn, maar is nog niet weg. De rugpijn komt en gaat naar believen (naar believen van de pijn dan, niet naar mijn believen – dan zou ie alleen maar gaan, en nooit meer terugkomen). Afgelopen week was ik een paar dagen in Nijverdal. Vrijdag en zondag braaf een heen en weertje op de Prinsendijk, door het Wierdenseveld. Zaterdag een rondje wandelen met de gps om, om de afstand van het rondje te meten. Want kort lopen is één, maar geen rondje kunnen lopen, zeker door zo’n mooi gebied, vind ik een crime.
Afgelopen dinsdag: de laatste dag dat ik in Nijverdal ben, en ik waag het erop. Over de Dalkruid naar de schaapskooi, daar het Wierdenseveld in en via Bolderpad en Prinsendijk weer terug. 7,6 kilometer zou het moeten zijn, heb ik zaterdag opgemeten. Na een paar minuten kijk ik op mijn horloge. Huh, wat heb ik nu weer voor wonderlijk schermpje? Bovenaan staat iets van 4:nog wat. Dat kan, dat is de chrono en die geeft nu aan dat ik ruim 4 minuten onderweg ben. In het midden zie ik 6:nog wat. Ook dat kan, iets tussen 6 en 7 minuten per kilometer. Maar daaronder zie ik 20 nog wat staan. Wat zou dat dan kunnen zijn? Ik kijk eens even beter. De 20 wordt voorafgegaan door avg, en gevolgd door km/h. Ah, het is dus toch mijn gewone schermpje, met op deze plaats de gemiddelde snelheid tot nu toe. Die is ruim 20 km/h dus! Natuurlijk heb ik altijd geweten dat ik het in me had, maar dat het er nu, op deze schemerige dinsdagmorgen in Nijverdal, terwijl ik in licht geblesseerde toestand verkeer, zomaar spontaan uit komt, dat mag toch wel een wonder heten. Na afloop blijkt het rondje zomaar een kilometer gegroeid te zijn ten opzichte van zaterdag. Heel gek.
Ik verbaas (en verheug) me over de gretigheid waarmee ik het lopen weer oppak. Al heb ik het laatste derde deel van mijn leven tot nu toe, best veel gesport, en al heb ik de afgelopen twee jaar zelfs met aan fanatisme grenzend enthousiasme mijn trainingen afgewerkt, ik bezie mijn sportiviteit toch nog altijd met een zekere argwaan. Stiekem vertrouw ik het niet helemaal. Ben ik niet eigenlijk liever lui dan moe? Ben ik dit echt, degene die zich onmiddellijk in de loopkleren hijst zodra ze groen licht krijgt om te gaan? Ik denk meestal dat ik een duidelijk doel voor ogen moet hebben om de nodige sportdiscipline op te brengen, maar van zo’n doel is op dit moment niet echt sprake – al piep ik zo nu en dan “Egmond,” wanneer blijkt dat ik vier weken niet mag lopen, in plaats van de twee waar ik op rekende, of wanneer blijkt dat de loopjes zich voorlopig beperken tot een half uurtje (trainer: “Ach, al neem je de hele maand december nog vakantie, dan vormt Egmond nog geen probleem voor je”; fysio: “Ach, Egmond loop jij op je ruggenmerg” [wat hij daar precies mee bedoelt, weet ik niet, maar het klinkt wel interessant]). Zou ik dan toch werkelijk intrinsiek gemotiveerd zijn?
En verder.
Uit een interview met Laurens ten Dam, dat alweer een poosje geleden in de krant stond: “Dit jaar heb ik natuurlijk genoten van de Tour […]. Maar als ik aan mijn jaar terugdenk, komt ook mijn trainingsrit in mei naar boven: zeven uur door de Alpen in de sneeuw. [Toen] ik in het dal kwam, was het ineens twintig graden. Toen heb ik mijn muts en mijn arm- en beenstukken maar aan mijn fiets geknoopt. En wat ik ook niet zal vergeten, is dat ik een keer helemaal stuk van een trainingsrit bij mijn vrouw en zoontje terugkwam op de camping. Thessa was even druk, dus stond ik, nog voordat ik had gedoucht, een poepluier te verschonen. Ook dat is het leven van een wielrenner.” In een paar zinnen zegt hij waar het zo’n beetje om gaat, misschien. Natuurlijk wil je zo goed mogelijk presteren, zo nu en dan. Ten Dam op topsportniveau, ik op mijn niveau. Daar is niks mis mee, vind ik (nee, ik ben niet van het geloof dat denkt dat goed [willen] presteren ten koste zou gaan van leuk vinden wat je doet – sorry, stokpaardje), maar meer dan dat, gaat het erom dat je je zo onwaarschijnlijk lévend kunt voelen door het sporten. En dan vervolgens ook weer de totale relativering van het geheel.
En verder.
Houd ik het voor volgend jaar allemaal lekker open. Op een paar wedstrijdjes na dan. Edwin, die zich voor hetzelfde iets langere bergloopje heeft ingeschreven als ik, zweert erbij om ter voorbereiding elke maand een lange wedstrijd te lopen, en besluit om zich niet meer in te schrijven voor loopjes korter dan 42,195 km. Dat is zijn manier van focussen. Op een andere manier focus ik ook, maar ik doe dat juist door alleen te bedenken dat ik begin april en half juli een iets langer loopje wil doen, en het verder vooral niet in te vullen. Natuurlijk ga ik serieus trainen voor die loopjes, maar ik ga mijn programma veel minder laten bepalen door welke loopjes er wel niet allemaal te doen zijn dan ik afgelopen jaar gedaan heb. Bovendien blijf ik de ruimte willen houden voor korter en sneller werk. Gewoon omdat ik dat ook leuk vind. De innerlijke beweging blijft breed, alles is mogelijk. Spartathlonganger Arie Fröberg schrijft een stukje waar ik mij (wederom: op mijn niveau) ook weer in herken. Het hoeft niet of-of, het mag en-en. Hoop ik.
En verder.
Was Hermansbiograaf Willem Otterspeer te gast bij Boeken. Het schijnt dat de ouders van W.F. bijzonder angstige mensen waren. Die angst uitte zich onder andere in grote hoeveelheden aardappelen en kolen op zolder. Wim Brands is geïntrigeerd door dit gegeven, en komt er een paar keer op terug. Hij doet wat lacherig, wordt zich daar opeens van bewust, en zegt dan: “Ik lach erom, maar dat is natuurlijk puur onvermogen.” Een gouden moment. Ik houd van die man.
En verder.
Is dit een rommeltje. Maar daar heb ik voor gewaarschuwd.
Een heerlijk rommeltje…Jacolien…. ik krijg altijd uitslag van die perfecte lopers,prestaties en levens. Maar kan jij echt 20 km/u lopen of lees ik dat nou verkeerd? Ongelooflijk.. ik kom niet zover. Goed herstel gewenst verder …. ik weet niet precies wat je blessure is. Ik ga zelf over een tijdje een looploze periode tegemoet en ik vind je kijk erop verfrissend.
Groetjes,
Dorothé
Ha Dorothé, nee joh, 20 km/u – I wish. Ik ben al blij als ik dat op de fiets haal 😉
Nee, mijn gps was kennelijk in de war, die eerste minuten. Het rondje was opeens een kilometer langer, zoals ik al schreef, en die kilometer extra heb ik duidelijk in die eerste 4 minuten afgelegd. Ja, dan gaat het hard, met je gemiddelde snelheid.
Jij sterkte met een poosje niet lopen. Leuk is het niet hoor, dat wil ik niet beweren, maar het is ook weer niet het einde van de wereld.
j