Ik nam weer eens een proefabonnement op de Volkskrant. Het eerste exemplaar dat op de mat viel (het is alweer een maandje geleden), had een bijlage over clichés. (Sinds wanneer heet de bijlage trouwens niet meer gewoon het Vervolg, maar beperkt men zich tot zo’n uitgeklede, vast heel hippe, V?) Het tweede stuk in die bijlage gaat over een van mijn favoriete clichés, namelijk jezelf zijn. Ik vind het altijd verleidelijk om over dergelijke aansporingen wat lacherig te doen (net als over de aansporing om in het hier en nu te zijn), want probeer maar eens iemand ánders dan jezelf te zijn – dat is nog verdomd moeilijk, net als níet in het hier en nu te zijn. Maar toch: ik snap natuurlijk ook wel wat er zo’n beetje mee bedoeld wordt, en stiekem helpt de opmerking, uit de juiste mond, mij wel degelijk om te ontspannen in wie ik nu eenmaal ben.
Haro Kraak schreef het artikeltje, en stelt een aantal terechte vragen bij dat jezelf zijn. Kun je er bijvoorbeeld moeite voor doen, om jezelf te zijn? Of gaat dat juist vanzelf? Zou je moeten werken aan jezelf om een ‘beter’ mens te worden, of kan of hoeft dat helemaal niet? Als er iets bestaat als identiteit, is die dan ooit af, en zo ja, wanneer is dat dan?
Naar verluidt, staat boven de ingang van de tempel van Apollo in Delphi “Ken uzelve.” Nu is jezelf kennen misschien niet direct hetzelfde als jezelf zijn, maar het een heeft vermoedelijk wel met het ander te maken. Socrates, door het orakel van diezelfde tempel de wijste mens genoemd, zou hebben gezegd dat hij uit zijn innerlijke stem de meeste wijsheid haalde. Die wijsheid bestond er in zijn geval vooral in (en misschien geldt dat voor alle gevallen waar van wijsheid sprake is) dat hij zich bewust was van zijn onwetendheid. Dat helpt.
Nietzsche, de grootgrutter in aforismen en korte uitspraken, bij wie ik dankbaar mijn boodschappen doe, roept ons op meerdere plaatsen in zijn werk op om te wórden wie wij zijn. Hij gelooft niet in een ‘zijn’ dat iets anders is dan een eeuwig ‘worden.’ Zo is ook ons zelf geen vastliggend iets, maar wordt dat zelf in een doorlopend proces gecreëerd.* Nietzsche, in De vrolijke wetenschap:
“Wij … willen worden die wij zijn, – nieuw, uniek, onvergelijkelijk, wij willen onszelf de wet voorschrijven, onszelf scheppen!”** Wij scheppen onszelf dus, wij creëren ons leven. Maar als ‘zijn’ feitelijk altijd ‘worden’ is, hoe kun je dan worden wat of wie je bént? En als dat wat je bent, juist het eeuwige worden ís, waartoe dient Nietzsches aansporing dan? In dat geval is het immers onmogelijk níet te zijn, of te worden, wie je bent.
Toch maakt Nietzsche verschil tussen wat je doet, denkt en wilt als je niet werkelijk jezelf bent, en dat wat je doet, denkt en wilt wanneer je wél jezelf bent. Jezelf zijn, lijkt bij Nietzsche te maken te hebben met ‘ja’ zeggen tegen het leven, verantwoordelijkheid te nemen voor je eigen leven. De eenheid die ons tot individu maakt, is geen stabiele toestand – het leven gaat door, het creëren van onszelf evenzeer. We moeten vooral niet denken dat ons karakter stabiel en onveranderlijk is. Nogmaals Nietzsche, uit het aforisme “Korte gewoontes,” ook uit De vrolijke wetenschap:
Steeds geloof ik dat dit mij uiteindelijk voorgoed zal bevredigen – ook de korte gewoonte heeft dat geloof van de hartstocht, het geloof in de eeuwigheid – en dat ik te benijden ben, omdat ik het gevonden en herkend heb: – en nu voedt het mij ’s middags en ’s avonds, en verbreidt een diepe tevredenheid om zich heen en in mij, zodat ik niet naar iets anders verlang, zonder dat ik zou moeten vergelijken of verachten of haten. En op zekere dag heeft het zijn tijd gehad: het goeds neemt afscheid van mij, niet als iets wat mij nu weerzin zou inboezemen – maar in vrede en van mij verzadigd, zoals ik van dat goede verzadigd ben, en alsof we elkaar dankbaar moesten zijn en elkaar zo ten afscheid de hand reikten. En reeds staat het nieuwe voor de deur, en eveneens mijn geloof – die onverwoestbare wijze dwaas! – dat dit nieuwe het juiste, het uiteindelijk juiste zal zijn.
Het vraagt zelfkennis om onze veranderlijkheid onder ogen te zien. Het vraagt ook eerlijkheid tegenover onszelf. En het vraagt moed, want als je zelfbeeld geen standvastigheid kent, wat voor houvast heb je dan nog? Tegelijk betekent dát nou juist volledige bevrijding, in mijn ogen – je hebt geen houvast, er is niets meer om je aan vast te klampen, maar je hóeft je ook nergens meer aan vast te klampen. Je bent totale openheid, totale kwetsbaarheid – en dat betekent paradoxalerwijze dat niemand je nog kan kwetsen. Je zelfbeeld kan zo nu en dan en zo hier en daar een deukje oplopen, maar als je je realiseert dat dat zelfbeeld toch al niets anders dan een gestolde weergave is van iets dat veranderlijk is als de wind, hoef je niet zo zwaar te tillen aan een deukje meer of minder – dat deukt vanzelf wel weer uit op z’n tijd. Het kan even zeer doen, maar daar word je een grote meid (m/v) van.
Nogmaals Nietzsche, ditmaal in Morgenrood:
Het waren vrienden, maar zij hebben opgehouden het te zijn, en zij ontbonden van weerszijden tegelijkertijd hun vriendschap, de een omdat hij meende te zeer miskend te worden, de ander omdat hij meende te zeer erkend te worden – en beiden hebben ze zich daarin vergist! – want ieder van hen kende zichzelf niet voldoende.
De eerste hecht te veel belang aan zijn zelfbeeld, en kan niet verdragen dat de ander hem anders ziet; de tweede meent juist dat het beeld dat de ander hem voorhoudt, het juiste beeld van hem is, en kan niet verdragen wat dat beeld hem schetst.
En waarom helpt het nou tóch, zo’n clichématige aansporing om gewoon jezelf te zijn? Soms kun je overspoeld raken door het gevoel dat het niet goed genoeg is, dat je aardiger, verantwoordelijker, gedisciplineerder, slimmer, grappiger, royaler etc. etc. zou moeten zijn – daar ben ik vast niet uniek in, in dat gevoel. Dan kan het helpen om te bedenken dat ‘jezelf’ al goed genoeg is. En dat is geen vrijbrief om je dan maar lomp, onaardig, onverantwoordelijk, jaloers te gedragen, maar wel een manier om jezelf niet de godganse tijd te lopen veroordelen om dergelijke (menselijke, al te menselijke – om er dan nóg maar wat Nietzsche tegenaan te gooien [over clichés gesproken…]) trekjes. Iedereen heeft leuke en verre-van-leuke trekjes. Het heeft geen enkele zin de bad guys in ons de kop in proberen te drukken, dat is onbegonnen werk – de rottige ikjes in ons komen en gaan, net als de fijne, lieve, goede.
Wij hebben geen vaststaande essentie – althans, die hebben we misschien wel, maar deze is niet te vinden in onze persoonlijkheid. Die persoonlijkheid is continu in beweging, daar valt geen peil op te trekken. Kun je dan werken aan jezelf? Je kunt werken aan je zelfkénnis, en daarmee verandert er in de persoonlijkheid mogelijk het een en ander. Als je het hebben van een bepaalde identiteit relativeert, relativeer je automatisch jezelf, en voel je je ook niet zo snel aangevallen. En als je je niet zo snel aangevallen voelt, zul je niet zo snel geneigd zijn om (verbaal) van je af te meppen. Wat je kunt doen, is het leven te laten zijn zoals het is, zonder steeds te denken dat het ánders zou moeten zijn. Dat is ‘ja’ zeggen tegen het idee van de eeuwige wederkeer, of het bekende amor fati (omarm je lot) – beide ook van Nietzsche. Verantwoordelijkheid nemen voor je leven, maar dat is een verantwoordelijkheid zonder zwaarte. Nogmaals Nietzsche, bij monde van Zarathoestra: “Onschuld is het kind en vergeten, een nieuwbeginnen, een spel, een uit zichzelf rollend rad, ene eerste beweging, een heilig Ja-zeggen.”
* Omwille van de leesbaarheid doe ik het niet netjes met noten en verwijzingen in de tekst, maar niet alle verwoorde inzichten heb ik zelf bedacht. Ik heb gebruik gemaakt van Life as Literature, van Alexander Nehamas, en van twee teksten van Paul van Tongeren.
** Vertalingen Nietzsche:
De vrolijke wetenschap: Pé Hawinkels/Hans Driessen
Morgenrood: Pé Hawinkels/Michel van Nieuwstadt
Zarathoestra: Hendrik Marsman