“Wat is het lekker in het bos, hè?” Ik kan alleen maar beamen wat de man zegt. Ik passeer hem en zijn vrouw ergens tussen Rheden en Dieren. Het is schitterend weer, maar nog aangenaam koel hier onder de beuken.
Om 6 uur 50 heb ik mijn klokje ingedrukt in de buurt van Schaarsbergen. Eerst 3,5 kilometer over het fietspad langs de Koningsweg naar de A50, waar ik een etappe van het Veluwe Zwerfpad oppik. Ik heb me goed voorbereid deze keer. Niet alleen de route bestudeerd, maar ook pannenkoeken gegeten de avond ervoor, en zelfs krentenbollen gesmeerd voor onderweg. Een buff om mijn pols gedaan om het zweet van mijn gezicht te vegen. Me bovenal echter strikt voorgenomen om deze keer hoe dan ook na een uur te beginnen met eten, en ook daarna op z’n minst ieder uur iets te nemen. En met het plan om lekker rustig te lopen – ik heb de hele dag de tijd, al weet ik dat het trainingstechnisch gesproken dan weer niet de bedoeling is dat ik uitgebreid ga picknicken onderweg.
Tot aan Dieren ben ik puur aan het genieten. Wat ben ik toch een enorme bofkont dat ik hier na al die jaren (ik woonde ooit in deze contreien) weer met grote regelmaat kan zijn. Vlak is het hier nergens. Op en neer gaat het, op en neer. Ik ben blij. Het lopen gaat lekker. Ik voel me nu weer een trailloper. Op de Posbank ben ik verbluft. Ik ben hier vaak genoeg geweest, maar zo mooi als nu zag ik het nog nooit. Of zou ik dat vergeten zijn? Het landschap glooit in paarse en heldergroene banen naar beneden. De geulen zijn dieper dan ik me herinner. Uitgesleten door het smeltwater van de gletsjers, aan het eind van het Saalien, lees ik later in het routeboekje. Dat Saalien maakt deel uit van het Pleistoceen. Het is maar dat je het weet. Toen waren er hier minder mensen dan nu, ongetwijfeld. Het is nog tamelijk vroeg als ik op de Posbank ben, maar ik ben er bepaald niet de enige. Er zitten wat mensen te mediteren op een bankje. Ook lekker. De meesten zijn echter aan het wandelen, en zijn zo vriendelijk een stapje opzij te doen om mij te laten passeren. We groeten, wisselen een woord.
Vanaf Dieren gaat het richting Eerbeek en Loenen. Nu wordt het toch warmer, en krijg ik het zwaarder. De naaldbomen houden beduidend minder warmte tegen dan het loof waar ik eerder onder liep, zo lijkt het. En de zon zal ook wel meer kracht krijgen, zo langzamerhand – het blíjft natuurlijk geen zeven uur ’s morgens. Als ik langs de Eerbeekse Beek loop, heb ik trek en pak ik een knijpzakje fruit. Aardbei-appel, deze keer. Olvarit: geschikt voor alle leeftijden. Het smaakt me heerlijk. Niet alleen helpt het tegen de honger, maar het helpt ook tegen de dorst. Een stukje verderop loopt het pad het bos uit, en ga ik de heide op. Ik wil mijn pet pakken, maar grijp mis. Shit, verloren. Het is mijn zondagse pet, van het merk met de S, en ik denk hem te hebben verloren toen ik dat fruitzakje pakte, dus ik keer om en loop terug. Hij ligt iets verder terug dan ik dacht, maar omdat ik toch niet precies weet hoe lang mijn route wordt, en ik het idee heb dat ik hoe dan ook na 60 kilometer kan stoppen met hardlopen, en daarna kan gaan wandelen, maakt deze extra kilometer me niet heel veel uit.
De fruitmoes hielp beter tegen de dorst dan tegen de honger, merk ik als ik na tien minuten alweer trek heb. Een half uur geleden wist ik nog vrij zeker dat die krentenbollen in mijn rugzak zouden blijven, ik moest bijna kokhalzen bij de gedachte eraan alleen al, maar nu is in mijn hoofd het enige dat mij op de been kan houden een krentenbol. Zo gaat dat. Het gaat nergens over, maar dat zijn zo van die inconsistenties die ik grappig vind om op te merken. Ik pak de bol uit mijn rugzak en bedenk vervolgens dat ik die pas op wil eten als ik weer wat schaduw heb. Via het smalle paadje dat ik vanaf de camping in Loenen ook regelmatig loop, steek ik de Zilvense Heide over, krentenbol in de hand. Het gaat op en neer, op en neer. Inmiddels heb ik het stadium bereikt waarin ik daar iets minder enthousiast over ben. Kunnen ze de boel hier niet een beetje gladstrijken? Wel zo aardig voor de vermoeide hardloper.
Op precies het juiste punt weet ik waar ik rechtdoor moet om de lus door Loenen te vermijden. Ik pik de route weer op, om deze na niet al te lange tijd opnieuw te verlaten. Ik moet naar het zuidwesten, de route gaat verder naar het noorden. Ik stop even om de kaart te raadplegen voor het vervolg. Ach, en weet je wat, ik rammel alweer en neem de tweede krentenbol nu ook. Ach, en héél even zitten op het mos, met m’n rug tegen een boom, dat zal toch wel mogen? Lekker. Mijn honger kan ik nog stillen, met de dorst wordt dat lastiger. Ik drink mijn waterzak leeg, en heb dan alleen nog een paar slokken sportdrank. Ik was van plan om onderweg ergens wat cola te kopen, maar de kiosk waar ik dat had willen doen, was nog gesloten toen ik er langs kwam, en als puntje bij paaltje komt, heb ik weinig trek om mijn route te verlaten, om te lopen, de bebouwde kom op te zoeken, ‘alleen maar’ om iets te drinken te kopen. Niet verstandig, ik weet het.
Ook weer geen drama overigens. Door het bekende tunneltje uit de Veluwezoomtrail ga ik onder de A50 door om het Deelerwoud in te lopen. Fout lopen is hier eigenlijk niet mogelijk, maar voor alle zekerheid laat ik mijn horloge toch even de route van een paar weken geleden weergeven. Ik mag van mezelf pas weer de afgelegde afstand bekijken als ik het Deelerwoud weer verlaat. Dat is ook de plaats waar Museum Vliegbasis Deelen staat – geen idee of ze daar iets verkopen, maar hoop doet leven en helpt mij de warme kilometers door. 57,7 kilometer geeft de Suunto aan als ik weer asfalt onder mijn voeten krijg. Nog maar 2,3 kilometer, maar eerst kijken of er iets te drinken is. Langs levenloze mannen in uniformen zoek ik mijn weg in het museum, tot ik een levend iemand ontmoet. Of ze ook cola verkopen, vraag ik. Jazeker, zegt hij, en dat het haast lijkt alsof dat mijn leven moet redden. Dat heeft hij goed gezien. Twee blikjes koop ik – een om direct leeg te drinken, het andere om mijn flesje mee te vullen voor die laatste kilometers. Lekker? Goddelijk!
Langs de weg, het is niet anders, loop ik richting huis. Nog een kilometer of vijf voor ik daar ben. Ik mag nog steeds na 60 kilometer stoppen van mezelf, maar ach, ik kan in elk geval wel even doorlopen tot ik weer op de Koningsweg ben. Ach, nou ja, ik kan ook wel even doorlopen tot ik op 61 kilometer zit. Ach, als ik 61 kilometer kan lopen, kan ik er ook wel 62. Ach, nou ben ik er ook bijna, en het is toch eigenlijk ook wel zo leuk om hardlopend thuis te komen. Het flesje cola is leeg, de benen zijn vol. Kapot ben ik, maar lekker was het. Het eerste deel van de dag dan toch in elk geval. En die cola ook.
Voor “Winschoten” hoef je er dus nog maar 37-38 km bij te lopen! Moet te doen zijn, toch? Na wat woon-werkverkeer-loperij (station Heemstede-Aerdenhout – station Halfweg-Zwanenburg) was ik bij, dat ik thuis was. Wat een futloze bedoening! 🙂
Leuk Jac. Ieder voordeel heeft etc..over die heuvels…grappig…wat je aanvankelijk leuk vond, draait later om :).
Leuk om te lezen: ik woonde vroeger ook aan die kant van NL en deed aan zweefvliegen op Deelen. Knap trouwens: 60 km!!!