No mercy

Als ik aan kom lopen om m’n startnummer te halen, zie ik in de rij direct Jonathan staan. Hij draagt een t-shirt met op de rug de tekst:
no off days
no excuses
no mercy
In kapitalen uiteraard.

Over die eerste hoef ik het niet te hebben. Volgens mij heeft iedereen wel eens een off day, maar is de strekking hier meer dat je dat niet als excuus kunt aanvoeren, zodat ie eigenlijk valt onder de tweede. Twee en drie zijn interessant.

Jonathan is ook degene met wie ik in het startvak sta. Stella heeft in Vizille geslapen, en haar hebben we sinds gisteren niet meer gezien. Hans zijn we kwijt sinds die een paar uur eerder in Aiguebelle in een andere bus stapte dan wij. Ik neem tenminste maar aan dat hij wel inderdaad in een bus gestapt is en niet bij nader inzien heeft besloten terug te gaan naar z’n tent. Van de Japanners met wie we gisteren aan de pasta zaten geen spoor. Het is een minuut over zes, en nog wordt er niet afgeteld, alleen maar geluld. Het kost me moeite mijn ongeduld te bedwingen, laten we alsjeblieft beginnen. Ik ben helemaal niet zenuwachtig, maar heb wel maar een uurtje of zo geslapen (no excuses) en dat is toch een beetje gek, als je niet zenuwachtig bent.

In de eerste etappe, tot de verzorgingspost van Arselle (R1), op 16,5km (1488mD+, 148mD-), is de Echappée Belle ons nog genadig. Het terrein is met de kleur groen gewaardeerd – ‘sans difficulté.’ Het begint met een stukje vlak, tot we een vriendelijk stijgend bospad op mogen. In dat bos is overigens de warmte van de afgelopen week flink blijven hangen, maar bij het stijgen wordt het vanzelf koeler (no excuses). Ik laat Jonathan meteen gaan, maar als ik zie dat hij op dezelfde afstand van me, een paar meter voor me, blijft lopen, versnel ik toch maar even om naast hem te komen. Wel zo gezellig. We houden allebei van de Ecrins – vakanties in de bergen, het beste gespreksonderwerp dat er is. Als er wat meer ruimte op het pad ontstaat, loopt Jonathan van me weg. Ik zal hem tijdens de race nog éénmaal terugzien. Na een uur of drie ben ik al bij de post. Een tussentijd die me meevalt (nu nog even: mercy).

Ik gedraag me voorbeeldig bij de post. Eerst waterzak bijvullen, het belangrijkste. Dan eten en drinken. Voor vertrek denk ik er ook nog aan een behoorlijk irritant steentje uit m’n rechterschoen te verwijderen. Uiterst efficiënt allemaal. Tevreden over mezelf ga ik dan ook weer op pad, maar met die tevredenheid is het al snel gedaan. Ik stel er een eer in om in de bergen ‘netjes’ te lopen. Beheerst, niet te grote stappen, geconcentreerd. Nou kan die eer me gestolen worden, maar het feit dat ik om de haverklap tegen stenen aan schop, m’n evenwicht verlies, onhandig ben en daardoor slordig loop, belooft weinig goeds. Ik schaam me voor de mensen die achter me lopen (want zo ben ik wel), maar belangrijker: ik probeer te analyseren wat er aan de hand is en, nog belangrijker, het tij te keren. Die analyse heeft weinig om het lijf. Ik weet best wat er in dit soort gevallen eigenlijk altijd aan de hand is: ik loop boven m’n macht. Het lijkt niet alsof ik te snel ga, maar kennelijk is dat toch het geval. Ik voel me opgejaagd doordat er mensen vlak achter me lopen, en stap aan de kant om hen te laten passeren. Dat zal ik de rest van de dag nog minstens een keer of honderd doen, schat ik. Ik vind het een zwaar stuk, en zie achteraf tot mijn schrik dat deze etappe grotendeels blauw (‘facile’) gewaardeerd is, met het laatste gedeelte rood (‘difficile’). Bij de Refuge de La Pra (R2), op 27,7km (2412mD+, 594mD-) vul ik eerst weer waterzak en flesje sportdrank, en ga ik me daarna te buiten aan soep, brood met kaas, zoute cashewnoten en sinaasappel. Ik wil eigenlijk bijna nooit fruit tijdens loopjes, maar mijn lichaam laat er geen misverstand over bestaan: sinaasappel móet nu. Ik smeer me nog een keer in met factor 50. Het lopen gaat dan misschien niet geweldig, maar ik ben er met m’n kop goed bij, merk ik.

Bij vertrek van de hut loopt een groep kinderen in de weg. Wat gaan ze doen? Een van de begeleiders feliciteert me alvast. Dat is me iets te voorbarig, al bedoelt ze natuurlijk niet met de finish, maar met wat ik tot nu toe al gedaan heb. We beginnen aan de klim naar La Croix de Belledonne, en, jawel! Ik kom in mijn ritme en krijg het sterke gevoel te pakken. Eindelijk m’n steady state bereikt. Denk ik. Dan wordt het weer steiler. Weg steady state, weg lekkere gevoel. Maar hee, wat ik gehad heb, kan ik ook weer terugkrijgen, toch? Bovendien lopen we door een allerprachtigst gebied hier. De meertjes, de stroompjes. Wie zei er nou dat dit niet leuk zou zijn? Nou eh, ik zie dan misschien nog wel dat het mooi is, maar echt leuk kan ik het toch niet vinden. My goodness, wat is dit zwaar! Geen spatje genade kan ervan af. Ik denk, reconstruerend, dat het hier al ergens moet zijn dat ik verlangend naar een mooi groen veldje naast een van de meertjes kijk. Een perfect kampeerplekje. Waarom zet ik nu niet gewoon mijn tentje op na een wandeldag, om in de ondergaande zon te genieten van een van de culinaire hoogstandjes van de droogvoerproducenten? En om dan morgen uitgerust, na een ontbijt met bergbeton en een kop oploskoffie, de rugzak weer op te hijsen voor een nieuwe wandeldag?

Als we een sneeuwveld op moeten – zo nu en dan zien we de top liggen, maar die is nog ver weg – loopt de route terug van de top even samen met die van ons. Elke loper die afdaalt, en dus al een stukje verder is dan wij, wenst ons “allez, bon courage!” Zo aardig. En ik maar “merci, toi aussi”-en. Ik kom boven, bij het kruis, en begin meteen aan de afdaling. Hier voor het eerst een stukje paars (‘très délicat’), maar ik kan me niet herinneren het op dit punt specifiek zwaarder te hebben dan elders. De afdaling door de sneeuw gaat goed en ik durf zelfs even te skiën, waar ik meestal te schijterig voor ben. Het doet me deugd te mogen constateren dat ik niet achteraan loop – er komen nog steeds mensen naar boven, die ik op mijn beurt weer goede moed toewens.

Van het vervolg kan ik me weinig herinneren. Ik zie in het roadbook dat het vrijwel alleen nog maar dalen is tot post 3, maar dat er ook een stuk met zwart gewaardeerd is (‘très difficile’). Is dat het waardoor het in mijn beleving allemaal zo lang duurt? De avond ervoor heb ik met Hans (een sympathieke Vlaming én finisher in de legendarische Legends Trail – maar dat geheel terzijde) gesproken over de race. Dit wordt zijn derde poging om hier de finish te bereiken, en ik vraag hem wat het nu precies is dat de race zo zwaar maakt. Hij denkt daar even over na, en zegt dan dat het is dat je hier geen enkel moment respijt krijgt. Bij een normale bergloop (wat heet normaal), heb je na een zware beklimming toch eigenlijk altijd wel weer een stuk waarin je lekker wat naar beneden, of min of meer vlak, kunt lopen en weer een beetje op adem kunt komen. Die stukken ontbreken in de Echappée Belledonne nagenoeg. Ben je met veel inspanning op een col aangekomen en verheug je je al op de afdaling, zie je dat je aan de andere kant een blokkenterrein wacht, of zo’n steile afdaling dat van hardlopen geen sprake kan zijn (voor ons gewone stervelingen dan). Ik bedenk onderweg regelmatig dat hij hierin volkomen gelijk heeft. Ik heb me daarop verkeken. Ik wist dat het een heel technisch parcours zou zijn, maar heb bedacht dat dat in wezen geen probleem voor me zou moeten zijn, dat ik weliswaar niet snel ben, zeker in dergelijk terrein niet, maar dat ik ook niet bang ben, en ik weet van mezelf dat ik wel door de moeilijke stukken heen kom. Ik heb wél bedacht dat de tijd die ik ervoor nodig zou hebben een probleem zou kunnen zijn, maar wat ik me onvoldoende heb gerealiseerd, is dat lopen in zulk terrein ook extreem vermoeiend voor me is. Misschien doordat ik niet echt gezegend ben met een grote motorische begaafdheid, misschien doordat ik niet bijster sterk ben in mijn bovenbenen, wie zal het zeggen.

De derde post: Refuge Jean Collet, 38,4km (3268mD+, 1615mD-). Ik arriveer hier om een uur of vier ’s middags, en moet er voor half zeven weg zijn. De tijdsmarge is ruim genoeg om me daar voorlopig niet druk om te hoeven maken. Bij deze post maak ik voor het eerst een fout: ik heb het idee dat ik de afgelopen etappe maar weinig water gedronken heb, en vul alleen het flesje sportdrank. De waterzak in de rugzak blijft dicht. Uit het feit dat de andere mensen me in de weg lopen, kan ik afleiden dat ik me niet al te denderend voel. O ja, en de soep is op, terwijl soep eigenlijk het enige is dat me nog smaakt. Toch vertrek ik vol goede moed. De volgende etappe is maar 8,7km lang, en telt maar ruim 700 positieve hoogtemeters (en ruim 900 negatieve, maar het besef is nog niet tot me doorgedrongen dat die negatieve vrijwel net zo zwaar wegen als de positieve). Dat moet toch een makkie zijn, zou je denken, ook al zitten er enkele zwarte passages in. Niets is minder waar. We beginnen met een stijging. Best een lange. Mooi, die 700 meter stijgen hebben we gehad. Maar na een korte afdaling begint het gewoon wéér te stijgen. Klopt dat wel? Volgens mij niet. Dit móet meer dan 700 meter zijn, dat kan gewoon niet kloppen. De afdaling is razend steil. Ik word weer ingehaald bij het leven – stap maar weer aan de kant, en nog een keer, en nog een keer. Er volgt een derde stijging. Nu weet ik zeker dat we meer stijgen dan in het boekje staat. En dat van die 8,7km kan ook vast niet kloppen. O ja, en het water in m’n waterzak is natuurlijk al heel lang op, dus ik moet het doen met de paar slokken isostar die ik nog heb. Er komt geen eind aan, aan deze passage. Op een bepaald moment hoor ik beneden me geroep en gejuich, en ik zie een meer. Mooi, daar zal dan wel de verzorgingspost zijn, al zie ik verder nergens iets wat daarop duidt. En inderdaad: er zitten wel wat supporters beneden, maar er is geen post. Het kost me moeite het de mensen niet kwalijk te nemen dat ze mij op het verkeerde been zetten met hun gejuich. Gelukkig zie ik al snel daarna de post liggen, al ligt die dan nog weer een stuk verder weg dan mij lief is. We dalen nu af over een redelijk normaal pad, maar de gang is er bij mij volkomen uit. Ik voel dat ik veel tijd begin te verliezen – ik loop steeds langzamer.

Ergens in de vorige of in deze passage, ben ik begonnen te spelen met de gedachte dat ik zou kunnen uitstappen in Pleynet, de vijfde verzorgingspost en Base Vie. Hoe lekker zou dat wel niet zijn? Dan kan ik misschien nog een paar uur slapen, en dan zaterdag al de tent opbreken en naar Argentière rijden in plaats van zondag. Dat betekent dat ik óf daar nog een dag langer kan zijn, lekker relaxt op de camping, óf een dag eerder naar huis kan rijden, wat ook zo z’n voordelen heeft. Ik heb er eerlijk gezegd deze keer geen spat plezier in, in wat ik aan het doen ben. Ik ben heus niet zo naïef om te denken dat dat lange lopen altijd maar leuk zou moeten en kunnen zijn, er zijn altijd momenten (vaak vrij langdurige momenten) waarop je het niet bepaald naar je zin hebt, maar die momenten worden ook altijd weer afgewisseld met geluksmomenten, of op z’n minst momenten waarop je het wel best vindt wat je aan het doen bent. De laatste blijven vandaag wel akelig lang achterwege. Als ik bedenk dat ik de hele nacht door moet lopen, en dan nog een hele dag, en daarna dan weer een hele nacht, en tot slot nog een halve dag (gesteld uiteraard dat ik de tijdslimieten nog net voor zou kunnen blijven), dan word ik wanhopig. Ik vind er echt geen flikker (excusez le mot) aan vandaag, dat is de realiteit. En dat is beslist niet te wijten aan de wedstrijd, of aan de omgeving (no excuses), maar aan het feit, of het gevoel, dat ik er niet tegen opgewassen ben. Ik maak een klassieke fout: bedenken wat de voordelen zijn van uitstappen. Dergelijke gedachten moet je jezelf helemaal niet toestaan, en in mijn wedstrijden tot nu toe heb ik nooit veel moeite hoeven doen om ze verre van me te houden. Maar nu heeft de gedachte aan stoppen zich in mijn hoofd genesteld. Erger: ik vind dat ik weleens een beetje zacht voor mezelf mag zijn door mezelf toe te staan om uit te stappen. Have mercy.

Met gejuich en koeiegebel word ik ontvangen bij Habert d’Aiguebelle (R4), op 47,1km (na in totaal 3991mD+ en 2544mD-). Vanaf R3 ben ik 3,5 uur onderweg geweest, voor dus 8,7km. Het eerste wat ik doe is nu natuurlijk mijn waterzak en flesje vullen. Terwijl mijn bak soep afkoelt, plak ik een blaar af en pak ik het roadbook. Ik was zo onaangenaam verrast doordat de stijgende hoogtemeters in de vorige passage verdeeld waren over drie hellingen, dat ik me op de volgende passage beter wil voorbereiden. Die etappe bestaat echter uit zoveel segmenten, dat ik dat onmogelijk allemaal kan onthouden. Oké, laat ik dan maar proberen op standje ‘reken je vooral niet rijk, dan kan het nooit tegenvallen’ te gaan. Twee mannen die naast me zitten, overleggen over vervoer naar het dal. Die hebben blijkbaar hier hun startnummer ingeleverd. O, dat kan ook. Maar ik heb me voorgenomen in elk geval tot Pleynet te gaan, dus geen gelul, Schreuder. Dat slappe gedoe! No mercy.

Tegen acht uur vertrek ik weer, tegelijk met wat anderen. De verzorgingspostofficial meent dat we om twaalf in Pleynet kunnen zijn, mogelijk om een uur in de morgen. Maar aangezien ik al 3,5 uur nodig had voor de vorige etappe, van 8,7km, en de volgende etappe 16,3km lang is, met 1200mD+, is vier of vijf uur gaan natuurlijk rijkelijk optimistisch gerekend. Toch hoop ik, tegen beter weten in, dat hij dat goed heeft ingeschat, en dat ik om een uur in Pleynet zal zijn. Stel dat ik doorga, dan moet ik daar voor vier uur weer vertrokken zijn. Dat geeft me, in theorie, drie uur om tanden te poetsen, te douchen, misschien even te slapen, en de gewone verzorgingspostdingen te doen. Alleen wil ik natuurlijk niet pas om vier uur vertrekken, maar om uiterlijk drie uur, om nog een klein beetje speling over te houden. Het wordt krap.

In de klim naar de Col de l’Aigleton loop ik achter een man met een plezierig tempo. Hè hè, dat is vandaag geloof ik voor het eerst dat ik me een tijdlang aan iemand op kan trekken. Het wordt heel snel donker, en hij en ik zijn de enigen die nog zonder koplamp lopen. Had ik die nou tóch maar bij de verzorgingspost al op mijn hoofd gezet. Op zeker moment is het mij te donker, en stop ik om mijn lamp te pakken. Mijn tempomaker loopt door en ik mag weer verder op eigen kracht. Het is op die col, of op de volgende, de Col de la Vache, dat ik opeens zomaar, vanuit bijna stilstand, zijwaarts val en mijn stok breek. Vloek. Al wel vijftig keer is die stok vandaag blijven steken tussen de rotsen, en elke keer voelde ik het op tijd, zodat ik hem niet brak, en ik had mezelf al gelukgewenst met het feit dat het me vandaag wéér zou lukken mijn carbonstokken heel te houden, maar dus niet. Hij is gebroken net onder het handvat, en moet volgens mij best te spalken zijn. In mijn dropbag zit genoeg sporttape; ik zal alleen een stuk hout nodig hebben. Kennelijk ben ik in die fase nog steeds niet helemaal bezweken voor de verleidelijke gedachte aan stoppen, realiseer ik me achteraf. Ik pak de stok onder het handvat beet, en dat gaat eigenlijk best. Alleen jammer dat ik later een paar keer denk dat het wel handiger kan, en blijk ik daarmee nu juist de reparatie-optie te verspelen. De stok scheurt helemaal open. Scherp spul, dat carbon. Maar: no excuses. Met één stok kun je ook lopen.

Het gaat beroerder en beroerder, en ook deze ruim 16 kilometer valt me akelig lang. Heb me natuurlijk toch weer rijk gerekend. Ik struikel. Ik verlies m’n evenwicht. Ik schop eerst een steen tegen de binnenkant van m’n linkerenkel aan, en meteen daarna tegen de buitenkant van mijn rechterenkel (al is het me een raadsel hoe ik dat klaarspeel). Vervolgens sla ik keihard met m’n stok tegen diezelfde rechterenkel. Maag en darmen zijn het uiteraard heel erg niet eens met wat ik aan het doen ben. Ik moet heel nodig poepen, maar het terrein leent zich daar totaal niet voor. Uit arren moede ga ik op een bepaald moment toch maar een paar meter boven het pad zitten, en doe mijn koplamp uit, zodat ik niet al te zeer te kijk zit voor de andere lopers. Ik zit zo ongemakkelijk dat de aandrang verdwijnt, maar ik vergeet niet om even naar de prachtige sterrenhemel te kijken (het kan wél, Hans!). Waarom is die hemel in de bergen altijd zoveel mooier dan thuis in Nederland? De laatste ehbo’er die ik tegenkom, vraagt me of het wel gaat. Ik zeg dat het niet best gaat, maar dat ik Pleynet wel zal halen en dat ik daar uitstap. Ik denk natuurlijk dat ik er bijna ben en even natuurlijk is dat niet het geval. Het laatste stuk is niet zo moeilijk meer, maar ik presteer het nog steeds om regelmatig (bijna) te struikelen. Eén uur ga ik zeker niet halen. Stel dat ik er om twee uur ben, kan ik dan nog verder? Ik gun mezelf dan niet de tijd om nog te slapen, en vind ik het wel verantwoord om zonder slaap verder te gaan? Lijkt me niet. Ik ben kapot. Ik val steeds net niet, en het is me echt geen ongeluk waard. Nee, ik moet stoppen, dat is wel duidelijk. Nu ook die stok nog kapot is…

Het smalle paadje komt, voor m’n gevoel na uren en uren, uit op een bosweg. Hèhè, we zijn er. Om de hoek ligt natuurlijk de post. Er staat iemand van de organisatie. Een medeloper vraagt hem hoe ver het nog is. Maar dat is toch duidelijk? Hooguit nog 200 meter. “Twee kilometer” zegt de organisatiemeneer. Wát? Twee? Als in 2? Kílometer? Het is dat ik niet mag vloeken van mijn moeder, maar anders… Ach, nog maar twintig minuten, zegt de man er geruststellend achteraan. Ja, bekijk het effe. Echt niet dat ik nog twintig minuten ga lopen tot ik bij de post ben. Ik begin met hardlopen, onderwijl bedenkend dat ik dat ook zou doen als Pleynet de officiële finish was, en dat het dan best raar is om het niet te doen nu Pleynet (R5, na 63,4km, 5197mD+, 4022mD-) slechts mijn Waterloo zal zijn. Hardlopen kan hier namelijk. Met gemak zelfs. Al valt het me dan wel weer zwaar om het de volle twee kilometer lang vol te houden. Maar wat ben ik blij dat ik het gedaan heb, want wat schetst mijn verbazing als ik bij de post aankom en Jonathan daar net wil vertrekken. Hij is er al een tijdje, en heeft gegeten, gedoucht en een tijdje geslapen. Bofkont. Maar wat ben ik ontzettend blij om hem te zien, wat doet me dat goed. Ik vertel hem dat ik stop. Ik ben kapot, maar dat is hij ook. “Ik heb geen reden om te stoppen, dus ik ga verder,” zegt hij. Oeps, dat wil ik niet horen. Heel snel overtuig ik mezelf ervan dat ik heel veel redenen heb om te stoppen, maar een deel van me weet best dat ik ook door zou kunnen gaan, als ik dat per se zou willen. No excuses. Ik snoer dat laatste deel van me de mond.

Jonathan vertrekt. Voor de vorm ga ik eerst iets eten en drinken, voor ik definitief besluit wat ik doe. Misschien had ik me ook nog eerst moeten douchen, schone kleren aan, tandenpoetsen, maar voor het idee om verder te lopen, heb ik eigenlijk geen ruimte meer in mijn hoofd. De stopgedachte heeft om zich heen gevreten. Ik kan me niet meer opladen. Ik lever mijn startnummer in.

Op zaterdagochtend drink ik koffie met Hans, die al eerder in de race blijkt te zijn uitgestapt. We vinden bevestiging bij elkaar dat het echt een heel zware wedstrijd is, en dat we blij zijn dat we uitgestapt zijn. Ik breek m’n tent af en rijd naar Argentière, waar ik ‘m weer opzet. Ik voel me verrot en ben weliswaar teleurgesteld, maar voel geen spijt. Zó moe. Geen enkele genade kent die wedstrijd.

Het eerste wat ik doe als ik op zondagmorgen, na elf uur slaap, wakker word, is het roadbook pakken om de etappe na Pleynet op te zoeken. Gatverdarrie, blauw en groen, nog een stuk asfalt in het begin ook, en pas op het laatst een paar kilometer rood. Ik had dus makkelijk door kunnen lopen. Al was het maar tot Gleyzin.

Dit bericht werd geplaatst in bergen, hardlopen. Bookmark de permalink .

23 reacties op No mercy

  1. Esther zegt:

    Ondanks niet uitlopen een topverhaal. Ik kan me zo voorstellen hoe je daar loopt te vechten tegen jezelf. Jammer dat het niet gelukt is, maar geweldige ervaring opgedaan in schitterend gebied.

  2. Ernst Jan zegt:

    Jammer Jacolien, maar het is ook een beest van een wedstrijd. En tsja carbon stokken zijn niet geschikt voor dat soort trails. Renske en ik hebben er inmiddels al een aantal vernaggeld bij dergelijke lopen. Mooi geschreven stuk trouwens.

    • jacolien1965 zegt:

      Dank EJ, en inderdaad best wel behoorlijk irritant veel jammer eigenlijk. Gek dat je tegelijk best kunt weten dat een race mogelijk te zwaar voor je zal zijn, en dat je stiekem toch denkt dat je ‘m gewoon uit gaat lopen. En ook dat je weet dat een race heel zwaar zal zijn, en dat ie dan toch nog een stuk zwaarder blijkt te zijn dan je je kon voorstellen. En ook dat je van tevoren wel leest over tijden van zes tot acht uur tussen de posten (hoe moet dat voor jullie in de Pyreneeën dan wel niet zijn geweest), en dat je dan denkt: o ja en ach ja, maar dat je dan tijdens de race pas merkt hoe f***ing lang zes uur eigenlijk duurt.
      Hmm, toch wel jammer van die mooie lichte stokjes… óf ik kan natuurlijk alleen nog maar makkelijke wedstrijden gaan lopen waar ze wél geschikt voor zijn.
      PS en off topic: wat een verhaal van Mig!

  3. Ditta zegt:

    Er zijn altijd keuzes, maar volgens mij was hier geen keuze.

  4. djaktief zegt:

    Hi Jacolien,

    Balen dat het zo is gegaan als het is gegaan. Ik loop geen ultra maar ik lees er wel veel over omdat het me inspireert. Je blog was voor mij ook weer een echte pageturner. Ook goed dat een DNF wordt beschreven.. Wat ik wel weet is dat eigenlijk vrijwel alle ervaringen niet voor niks zijn. Je DNF hier leert je veel voor andere wedstrijden. Goed herstel en vooruit blijven kijken.

    Groetjes,

    Dorothé

    • jacolien1965 zegt:

      Hai Dorothé, dank je wel. Ik denk dat je helemaal gelijk hebt, en dat was mijn reactie in eerste instantie na afloop ook: een leerzame ervaring, dit. Het vooruitkijken komt vanzelf weer, maar eerst even op de plaats rust. Groet.

  5. Linda zegt:

    Jemig, wat een verhaal, lijkt wel of ik 63km over je schouder hebt meegekeken. Vind het getuigen van moed om op te geven in een wedstrijd die de wedstrijd had moeten zijn. Oef, wat kan ik mij die tweestrijd voorstellen onderweg. Als ik het zo lees, is het enigste verstandige wat je kon doen, respect!! Ik blijf je een topper vinden!!

    • jacolien1965 zegt:

      Ha die Linda, een topper, welja! Kweenie hoor, of het nou het enige verstandige was, maar in elk geval was het de veiligste keus. Er vlogen wel wat helikopters boven het parcours, en dat was dan nog maar op de eerste dag, wanneer iedereen nog relatief fris is, naar je mag aannemen. Ik heb er nu wel weer vrede mee, in elk geval – al blijft het een beetje zuur dat al die trainingen en ongekende fitheid resulteren in een DNF…

  6. Elsa zegt:

    Heerlijk om te lezen! En wat lijkt me die zwaar! Stella heeft hem ook pas de derde keer uitgelopen, dus misschien hoort dat er wel een beetje bij.
    Alsnog vind ik dat je het super hebt gedaan. Alleen al starten aan zo’n monstertocht heb ik respect voor. Chapeau!

    • jacolien1965 zegt:

      Mooi zo, Elsa.
      Tja, over het eventueel nog een keer proberen… Stella is sowieso een sterkere loper dan ik (zie ook haar prachtige resultaat dit jaar!), en zou vermoedelijk de eerste keer al gefinisht zijn als ze toen niet gediskwalificeerd was. Denk ik. Ik zei bij het ontbijt (the morning after) tegen Hans, die dus voor de derde keer is uitgestapt, dat ik tenminste niet, zoals hij, terug hoefde te komen om het nog eens te proberen, omdat ik meteen al wel wist dat deze te zwaar voor me is. “Ja, nu weet ik dat ook,” zei hij. Maar de pest is dat je, als je een beetje uitgerust bent, tóch weer gaat denken: ja maar, wat nu als… En inderdaad, daarbij hoort ook dat ik een volgende keer beter zou weten wat me te wachten staat.
      Dus zeg nooit nooit, maar ik denk dat ik beter op m’n plek ben in iets minder technisch terrein. In elk geval ben ik nog niet uitgelopen in de bergen, dat weet ik wel.
      Groet!

  7. Misty zegt:

    Los van de afloop prachtig om te lezen. Wat een ervaring doe je op in het observeren van je Jantjes :). Respect voor iedere kilometer, Jac.

    • jacolien1965 zegt:

      Dank je, lieve M. Ja, die Jantjes, breek me de bek niet open! Vooral stoere/sterke/nooit-opgevende Jantje heeft wel wat deukjes opgelopen zo hier en daar. Maar ja, al die aardige reacties zorgen ervoor dat ie al snel weer uitgedeukt wordt. Helaas, misschien wel. Nou ja, hoewel: gebutst en gedeukt of blinkend en stralend – lood om oud ijzer als het om de Jantjes gaat natuurlijk.

  8. Ton zegt:

    Weer een mooi verhaal. Ook een “dingetje”… volgens mij is er nauwelijks goed voor te trainen in het vlakke Nederland! Dus dat “moet” je ook maar in gedachte houden (of werkt dat juist averechts)!?

    • jacolien1965 zegt:

      Ha die Ton, nou, dat is inderdaad wel een behoorlijk dingetje. Houdt m’n trainer me ook wel voor hoor, maar ik vind dat wel een beetje een frustrerend gegeven. En tot nu toe had ik er nooit zo’n last van bij die berglopen (ja, qua spierpijn door die lange afdalingen, maar dat kun je nou juist wél redelijk voorkomen door training, ook in Nederland), was ik ervaren genoeg om de wat technischere stukken redelijk door te komen, zij het wat langzamer dan veel anderen, maar deze keer lag dat dus wat anders.
      Ben er nog niet helemaal uit of ik nou driftig op zoek ga naar mogelijkheden om dit allemaal tóch te trainen, of dat ik me ‘beperk’ tot de net even iets minder zware loopjes. Of misschien toch allebei.

  9. Jonathan zegt:

    Ha bikkel,

    Zoals Hans al zei: dit ís niet leuk. Genieten doe je misschien alles bij elkaar een uurtje, verspreid over twee dagen. De rest is beurtelings afzien, chagrijn, twijfel, ongeduld, frustratie en berusting. Met jou zijn er 200 anderen uitgestapt in Le Pleynet en in totaal zelfs 300 (2 van de 3), dus je was zeker niet de enige. Als je bij Habert d’Aiguebelle denkt aan stoppen, kan ik me goed vorstellen dat die twee k**** cols erna de deur definitief dichtgooien. Dat je die etappe toch hebt uitgelopen, kun je mooi in je zak steken! Er zijn wedstrijden waar je alleen al daarvoor een vette medaille krijgt.

    Dit nooooit meer. Beentjes over elkaar, uitrusten, even niet aan wedstrijden denken. Als er toch, over een paar weken ofzo, iets aan je gaat knagen, iets van: “als ik nou volgend jaar dit of dat anders doe, misschien kan ik dan wel…”, dan heb ik iets voor je: jij kunt dit.

    Je klimt sterker dan ik en afdalen leer je ook vrij snel. Wat je beschrijft over lastige afdalingen is herkenbaar en ligt volgens mij aan een lage bloedsuikerspiegel en onzekerheid / gebrek aan techniek. Dat mijn stokken nog heel zijn mag een wonder heten. Geeft niks, we zijn laaglanders en alleen al daarom verdienen we 10 uur extra tijd. Die mag je als joker inzetten om heelhuids de technische afdalingen door te komen. Als je dat van tevoren een paar keer oefent, komt het helemaal goed.

    • jacolien1965 zegt:

      Zo medestrijder, over bikkels gesproken. Nogmaals: wat heb jij dat tweede deel goed, of althans: snel, gelopen.
      Over dat al dan niet leuk (genieten hoeft nou ook weer niet per se, maar een béétje leuk mag toch wel?) zijn van zo’n loop breek ik me nog het hoofd. Weet niet of ik er ooit uitkom, maar als het echt zo weinig leuk is, is de vraag waarom je het dan allemaal doet natuurlijk wel heel voor de hand liggend. Misschien heb jij daar een antwoord op, maar ik heb het niet.
      Verder: aardige woorden schrijf je. Of het allemaal helemaal realistisch is wat je schrijft, weet ik niet. Wel denk ik dat inderdaad een lage bloedsuikerspiegel mede oorzaak was van een iets minder zekere tred (wat weer een drama, dat eten), én dat ik die technische afdalingen op een of andere manier meer zou moeten zien te kunnen oefenen. En dat dan ook te durven, want in de twee weken dat ik nu vooraf in de bergen was, voelde ik in de afdalingen al steeds dat dilemma: aan de ene kant was dit m’n kans om te trainen, het te leren durven, maar aan de andere kant wilde ik in dat stadium wel heel ontzettend graag geen blessure oplopen, zodat ik toch over het algemeen uiterst voorzichtig was zodra het iets technischer werd.
      Nou, eh, er komt denk ik nog een blog waarin ik nog op een paar dingen reageer.
      Groet!

  10. Christiaan zegt:

    Jacolien,

    Ik vind het knap wat je gedaan hebt. Zo’n eind lopen door moeilijk terrein en het lef om te stoppen.
    Maar een DNF blijft balen en uit ervaring misschien nog lang door je hoofd spoken.
    Het leverde ons thuisblijvers een heerlijk verhaal op.
    Wie weet tot gauw ergens in het heerlijk vlakke Nederland!

    Christiaan

    • jacolien1965 zegt:

      Ha man met baard, dank, maar eerlijk gezegd weet ik niet zeker of er zoveel lef bij kwam kijken om te stoppen. Het gevoel niet meer te kunnen, was zo overheersend dat stoppen eigenlijk de enige optie leek – al bleef er wel degelijk een spoor van twijfel bestaan.
      Ja? Blijft zo’n DNF nog zo lang door je hoofd spoken? Ik hoop het eigenlijk niet. Het lijkt nu alsof ik er wel min of meer vrede mee heb, al houd ik mezelf daarmee misschien voor de gek.
      “Het heerlijk vlakke Nederland!” Welja, dat is nu net een van de dingen die ik zo schokkend vind aan deze ervaring. Een van de dingen die ik de afgelopen jaren behoorlijk zeker meende te weten, was dat ik dat lopen in de bergen makkelijker vind dan hier in Nederland. Stukken makkelijker zelfs. Zij het vermoedelijk alleen mentaal. Maar aan dat ‘makkelijker’ zit dus kennelijk een grens. Het lange lopen in Nederland valt me vaak maar zwaar. Wat natuurlijk onverlet laat dat ik het leuk zou vinden je gauw weer bij een loopje tegen te komen!
      Groet, ennuh: jij gestopt met schrijven? Of publiceer je via een ander kanaal dan je eigen blog?

  11. Edwin zegt:

    Oh boy. Ik kan zo met je meevoelen. Vind dat je nog een hele afstand afgelegd hebt van dit monster. Schrale troost is dat het eerste stukje na Le Pleynat relatief makkelijk was maar het stukje over de Moretan had beslist een hoofdstuk in je verslag gekregen. Paars en zwart! Lastig uit te leggen waarom deze nu zo zwaar is. Goede poging i.i.g. Herstellen en volgend jaar maar weer eens een ander avontuur. Mooi verslag. Kon de pijn letterlijk voelen.

    • jacolien1965 zegt:

      En pijn deed het, inderdaad. Ja, jij zult goed kunnen begrijpen hoe het was, al liep jij dan net weer een ander stuk. Killing!
      Ik weet niet zo goed of ik die wetenschap dat het na Gleyzin weer zo zwaar zou worden (ik had het natuurlijk gezien) nou überhaupt als troost, schraal of niet, ervaar. Misschien wel doordat ik stiekem na afloop ben geswitcht van de gedachte dat ik het sowieso niet kon/kan naar de gedachte dat ik het misschien tóch had gekund. En in die laatste gedachte passen wat langere stukken zwart en paars nou eenmaal wat minder lekker. Wie weet, ga ik het ooit nog eens ontdekken – maar inderdaad: volgend jaar eerst maar weer eens iets anders.

  12. jacolien1965 zegt:

    Ha! Wat een fijne reacties vind ik hier, na een paar dagen in het bos. Ik ga reageren op de afzonderlijke berichtjes. Morgen of zo…

    O, en als iemand dit nog leest: dank aan degenen die gedeeld hebben op facebook. Altijd fijn, weer wat lezers erbij.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s