Al met al had ik een verwarrende vakantie.
Ik rijd op vrijdag, twee weken voor de wedstrijd, naar de Vanoise, een berggebied net ten oosten van het Belledonne-massief. Vóór het weekend, zodat ik de laatste nog een klein beetje serieuze duurloop mooi in de bergen kan doen. Op zaterdagmorgen doe ik de eigenlijke vrijdagtraining. Nog weinig hoogtemeters, maar pittig genoeg. Ik had niet anders verwacht, na een reisdag en zonder acclimatisatie op een hoogte van krap 1500 meter boven zeeniveau. Op zondag mag ik dan die duurloop doen. Rugzak op de rug, stokken in de hand, net echt. Het pad tegenover de camping omhoog, langs een boerderij met schaapskudde en bijbehorende hond (kan ik daar mooi meteen mee oefenen, want die schijn ik tijdens de wedstrijd ook tegen te kunnen komen), naar de col, en achterlangs de topjes die je vanaf de camping ziet weer naar beneden, met op het laatst nog een stukje stippels op de kaart – lastig terrein. Vanaf de col naar beneden, kom ik langs een afslag naar links. Het pad leidt naar de top met kruis, en ik kan het niet laten het klimmetje er nog even bij te nemen. Het gestippelde stukje is niet al te ingewikkeld, maar net spannend genoeg om te gaan wandelen in plaats van te blijven hardlopen. Ik voel een dilemma: als ik hier nog echt iets aan wil hebben, trainingstechnisch gesproken, moet ik niet al te tuttig voorzichtig afdalen, maar aan de andere kant is een enkel verstuiken zo anderhalve week voor de wedstrijd natuurlijk wel het laatste wat ik wil. Ik kies voor de voorzichtige kant.
Op maandag neem ik, verstandigerwijs, een rustdag (ik ben tenslotte aan het taperen), maar dinsdags mag ik dan van mezelf een wandeltocht maken. Ik heb mijn zinnen gezet op een rondje dat D&GJ, die vorige maand op deze zelfde camping stonden, maakten. Daar zit een col in die zuslief D een beetje al te spannend vond, en ze vindt het dan ook niks dat ik dat rondje in mijn eentje wil gaan maken. Ik besluit om het in tegengestelde richting te lopen, dan krijg ik het spannende deel stijgend, en dat is altijd minder eng dan dalend. Bovendien, denk ik, heb ik wat meer ervaring dan zij in alpien terrein, en heb ik weinig last van hoogtevrees, dus ik verwacht dat het wel los zal lopen. En ik zeg maar niet tegen haar dat ik verwacht in mijn wedstrijd ook wel wat spannende passages tegen te zullen komen. Toch ben ik gespannen, zeker als ik de helling waar ik doorheen zal moeten, heb zien liggen en herkend heb van een van hun foto’s. Van een afstand ziet het er ondoenlijk uit, maar uit ervaring weet ik dat het van dichtbij dan meestal toch blijkt mee te vallen. Ondanks de wens om het lastige deel maar achter de rug te hebben, dwing ik mezelf eerst een kop koffie te gaan drinken bij de hut waar D&GJ overnachtten. De koffie is op, en er wordt verse voor me gezet. Hij smaakt me heerlijk, maar bevat te weinig cafeïne om te voorkomen dat ik later op de dag barstende koppijn krijg. Ik verzuim om tegen de huttenwaard te zeggen waar ik naartoe ga, al heb ik me nog zo voorgenomen dat te doen. Als ik na de kop koffie verder loop, hoop ik tegen beter weten in nog dat de col toch wat meer naar rechts ligt, een beetje om de hoek. Daar lijkt het me veel beter te doen. Maar nee, het is toch echt die wand van de foto waar de markeringen me naartoe leiden. Ik neem me voor om, wanneer het spannend wordt, even te stoppen om wat losse dingen (zonnebril, telefoon) in mijn rugzak te stoppen, en ook de stokken weg te steken, zodat ik mijn handen vrij heb. Als het zo ver is, doe ik dat braaf. Het valt overigens mee. Het is een redelijk begaanbaar pad, het is alleen retesmal, retesteil en vooral reteluchtig. Ik hoef niet per se naar beneden te kijken en zoek hier en daar met mijn handen steun bij de rotsen. De kettingen die er hangen, negeer ik. Al valt het me mee, ik denk ondertussen toch wel: ik hoop maar dat dit het is, wat D bedoelde, want spannender dan dit hoeft het van mij nou ook weer niet te worden. Eigenlijk was ik van plan om een poosje op de col te blijven met het oog op de acclimatisatie, maar als ik boven ben – de col is lager dan ik in mijn hoofd had, dus ook dat valt weer mee – en het blokkenterrein en de plukjes sneeuw aan de andere kant zie, en er bovendien wat donkere wolken in de lucht hangen, wil ik daar toch maar zo snel mogelijk weer weg zijn. Mijn grootste angst is dat ik de route niet kan vinden en ga lopen dwalen. Zorgen om niks, want door het eerste sneeuwveldje loopt een spoor, en daarna zie ik al snel het eerste steenmannetje. En weer een, en weer een. Bij de volgende hut loop ik door. Het blijft lastig voor me, in mijn eentje ergens iets gaan drinken of eten. Later in de afdaling dwing ik mezelf echter om toch nog even te gaan lunchen in het gras. Ja, natuurlijk kan ik in een ruk door naar beneden lopen, maar dit was toch bedoeld als een dagtocht? Wat heb ik eraan om zo snel mogelijk weer beneden te zijn, terwijl ik toch al zoveel tijd op de camping doorbreng? Bovendien: hoe langer op hoogte, hoe beter. Echt lang houd ik het niet vol, de onrust is nog niet uit mijn lijf, al zit ik weer op een eenvoudig pad en zijn ook de donkere wolken verdwenen. Na de stop volgt nog een vervelend en lang pad naar beneden – blij dat ik het rondje andersom gelopen heb en dit niet heb hoeven stijgen. Zeven uur na vertrek ben ik weer bij mijn tent terug. Super gelopen, maar behoorlijk gesloopt en, zoals gezegd, met een barstende koppijn. En met twijfels. Laurens zei het zo makkelijk, dat ik natuurlijk ook wel wat mocht wandelen in die laatste weken, maar daarbij heeft hij misschien een iets ander soort wandelingen in gedachten gehad dan wat ik vandaag gedaan heb. Dit was veel zwaarder dan die hele Trail du Val d’Heure van anderhalve week geleden, terwijl dat in mijn piekweek was, en ik nu zwaar in de taperperiode zit. Ik heb nog negen dagen om hiervan bij te komen, hopelijk is dat genoeg.
Dit is mijn grootste dilemma deze vakantie. Ik denk van tevoren dat ik het perfect georganiseerd heb voor mijzelf: twee weken voor de wedstrijd naar de bergen, zodat ik volop kan acclimatiseren en nog wat kan trainen in lastig terrein. Dat laatste levert al een dilemma op zich, zoals ik al schreef. Maar ik moet niet alleen acclimatiseren, maar ook taperen. En nu heb ik, voor het eerst van mijn leven, deze keer toch al niet zoveel zin om te taperen, maar taperen terwijl ik ook nog eens in de bergen ben, zet me helemaal klem. Ik houd echt veel van bij m’n tent zitten, het is ook nog eens prachtig weer en ik heb gelukkig heerlijke boeken bij me, maar dit jaar is het een beetje veel van het goede. Ik heb natuurlijk nog wat (korte) hardlooptrainingen af te werken, maar daar vul ik mijn dagen niet mee. Ik wil omhoog, ik wil weg. Niet elke dag, maar zo om de andere dag zou mooi zijn. Maar de vermoeidheid na die eerste wandeltocht maakt wel duidelijk dat ik dat niet nog een keer moet doen. De hele tijd ben ik aan het wikken en wegen: wat wel en wat niet. Wat is verstandig? Ik wil natuurlijk niet mijn voorbereiding op de EB verknallen, maar aan de andere kant: het is ook vakantie en zo vaak ben ik niet in de bergen.
Nou, dat dus. Ik mag nog een keer een wandeltocht maken van mezelf, maar doe het die dag bewust een stuk rustiger aan, en blijf nu wél ter acclimatisatie wat langer op de beide cols die ik over moet. Het is veel relaxter, maar duidelijk minder bevredigend. En ik wandel nog een keer naar het dorp, waarbij ik het niet kan laten de afdalingen hard te lopen. Niet hard hard dan, maar rustig hard. Het blijft leuk, hardlopen in de bergen, ook als dat hardlopen feitelijk een beetje dribbelen is.
Verwarrend, zei ik. Het alleen op vakantie zijn, vind ik dit jaar wat minder ideaal dan anders. Ik zal nooit ontkennen dat alleen zijn zo z’n nadelen heeft, maar meestal zie ik ook veel voordelen. En bovendien: het is nu eenmaal niet anders. Maar dit jaar vind ik het lastig. Het is niet zo dat ik me zielig voel (om)dat ik alleen ben, en ik voel me echt niet ongelukkig, maar helemaal blij en tevreden voel ik me evenmin. Ik heb niet veel contact met andere mensen op de camping, dat helpt niet. Het lijkt wel of mijn vaardigheid om in het Frans te converseren elk jaar achteruit gaat. En ik ben misschien te veel geneigd te denken dat ik geen anderen nodig heb – op dat punt kom ik altijd weer bedrogen uit.
Tijdens die tweede wandeling loop ik een echtpaar achterop dat met een verrekijker een groepje steenbokken aan het bekijken is. Zij rusten niet voor ik de ‘bouquetins’ ook ontdekt heb. Gelukkig hebben ze veel geduld ;). We lopen door, ik ga wat sneller dan zij en zeg dat ik hen op de col wel weer zal zien. Daar komen ze inderdaad een poosje na mij aan, ze lopen even door en komen dan weer terug. Ik vraag hun wat ze doen, waar ze naartoe gaan. We raken in gesprek, en ik vertel dat ik de week erop een wedstrijd in het Belledonne-massief ga doen. “O, l’Echappée Belledonne?” vragen ze. Wtf, kennen ze die? Nou, hun zoon (ze zeggen wel steeds ‘fils,’ maar de man zegt in het begin ook ‘our brother,’ en tijdens het gesprek denk ik steeds: is het nou haar broer of de zijne? later tijdens de afdaling bedenk ik pas dat het natuurlijk om hun zoon ging, en dat daarom dat ‘notre’ de hele tijd volkomen op z’n plek was) gaat hem ook lopen, en zij gaan hem supporteren. Nou ja, hoe leuk is dat nou toch! Ze vragen mijn naam (ik zeg dat die waarschijnlijk ook wel op het startnummer staat), en zullen me inderdaad tijdens de wedstrijd een paar keer aanmoedigen – vlak na de start, en ergens tussen post 1 en 2. Ik hoop maar dat hun zoon de wedstrijd wél heeft uitgelopen. Maar goed, dat zijn details. Tijdens die wandeling merk ik hoeveel goed het doet om even contact te hebben met een paar aardige mensen; en dat dat dan ook nog mensen zijn die een beetje snappen wat ik ga doen, beschouw ik als een bonus. Op de camping beperkt het contact zich tot een ‘bonjour’ en een ‘bonsoir’ op z’n tijd, met soms een ultrakort gesprekje. Het is geen drama, en de gratis wifi zorgt ervoor dat ik me in elk geval regelmatig verbonden voel met het thuisfront, maar het alleen zijn voelt deze keer een beetje leeg.
Over verwarring gesproken. Tijdens de pastamaaltijd voorafgaand aan de grote dag, voorspelt Hans dat die wedstrijd echt he-le-maal niet leuk gaat zijn. En hij kan het weten, want hij waagt dit jaar zijn derde poging. In het eerste jaar wist hij helemaal niet waar hij aan begon, vertelt hij, en zat hij bij de base vie in Pleynet zo stuk dat hij z’n startnummer inleverde. In het tweede jaar werd hij ziek. Maar ik denk: jaja, het zal wel. Als het echt helemaal niet leuk is, waarom ga je het dan nu wéér proberen? Om iets te bewijzen? Maar zo iemand lijkt hij me helemaal niet. Ja, het zal zwaar zijn. Ja, het zal zwaarder zijn dan wat je hiervoor hebt gedaan. Maar zwaar ís toch juist leuk? Hans heeft ook de eerste editie, afgelopen winter, van de Legends Trail gelopen. En is daar gefinisht, wat niet bepaald vanzelf spreekt. 250 kilometer lang door de Ardennen, onder niet echt lichte omstandigheden. Hij is zo’n 60 uur onderweg geweest, en heeft het daarvan misschien 1 uur naar zijn zin gehad, zegt hij. Ik reageeer ongelovig. Niet zozeer omdat ik hem niet geloof, maar omdat ik er gewoon niet bij kan met mijn hoofd. Zoals ik in mijn vorige blog al schreef: het is echt niet zo dat ik zo naïef ben dat ik denk dat het steeds maar leuk is onderweg, tijdens zo’n ultra. Ik drijf zelfs een beetje de spot met een paar mensen van wie ik weet dat ze tijdens de race van hun leven uitstapten ‘omdat ze het niet leuk meer vonden.’ Niet léuk meer vonden, niet léuk meer vonden? Ben je nou helemaal belazerd? Natúúrlijk vind je het niet leuk, maar daarom stap je toch niet uit? “Ik loop door tot het niet leuk meer is, en daarna loop ik door tot het weer leuk is,” is een uitspraak die op facebook rondging toen ik daar nog, iets te veel naar mijn zin, rondhing. Maar toch. Als je het niet doet omdat je het, op welke wonderlijke en ondoorgrondelijke manier dan ook, leuk vindt, waarom doe je het dán in vredesnaam?
Ik denk terug aan mijn vier enigszins lange berg(achtige)lopen. Van de eerste, de 80 du Mont Blanc, herinner ik me vooral verwondering en enthousiasme. Vond ik het steeds maar leuk? Nee, zeer zeker niet, daarvoor was het bij vlagen toch te zwaar. En dzjie, wat deden mijn bovenbenen zeer in de afdalingen! Maar toch vond ik het ook weer wél (bijna) steeds maar leuk. Wat een mooi werk, om zo de hele dag een beetje door de bergen te banjeren. Ik wist nauwelijks waar ik aan begonnen was, maar voelde dat ik het kon, dat ik het zou gaan halen. Als toetje kregen we toen, oké, oké, nog gevolgd door een vrij ellendige en eindeloos durende afdaling, dat hoogtepad met het volle zicht op de Mont Blanc daar voor ons, en links van ons de rotsige toppen van de Aiguilles de huppeldepup, dit alles beschenen door een heldere maan.
Het moment waaraan ik altijd moet denken wanneer ik me afvraag wat er nu eigenlijk leuk is aan dit lange geloop, is er een tijdens de Trail Verbier-Saint Bernard. Toen ik daar bij de Lacs de Fenêtres liep, voelde ik me zo onwaarschijnlijk gelukkig. De omgeving droeg zeker bij aan dat gevoel van geluk, maar ik meen dat het gevoel van kracht dat ik op dat moment ten volle ervaarde, nog bepalender was. Maar als ik er dan aan denk hoe ik later, ’s nachts, liep te ploeteren door de modder, hardop mopperend en vervuld van zelfmedelijden, tja, was dat nog leuk? Nee, helemaal niet. En toch? Ik zou het zo weer doen. Prachtige race.
Van een heel ander kaliber was dan The Real Kick, in de Eifel. Die liep ik samen met Hannah, wat al een (plezierig) verschil maakt ten opzichte van alleen lopen. Ik had het hier zwaar, maar toch vond ik het ook weer erg leuk. De kleinschaligheid droeg daaraan bij, maar ook de afwisseling van redelijke paden en kruip-door-sluip-door door de bosjes. En het maffe, van in het stikkedonker je pad proberen te vinden door of langs een ruïne, midden in de nacht door de Duitse bossen met ter afwisseling zo nu en dan een uitgestorven plaatsje, als laatste verzorgingspost een bankje in the middle of nowhere met wat flessen cola en een vuistvol pinda’s verpakt in chocola. En ook hier, net als in Chamonix en in Verbier in de twee voorafgaande jaren, finish ik met het gevoel dat ik nog wel even door zou kunnen gaan. Als het zou moeten, dan.
Dat gevoel ontbreekt bij de finish in Grainau, bij de Zugspitz ultra, dit jaar. Vond ik die leuk? Nou, het ging wel. Niet bijster. Maar ook daar maakte het gevoel dat ik het kón, terwijl het ook zwaar was, terwijl het regende, terwijl ik me onbehaaglijk voelde in mijn natte kleren, terwijl ik mopperde op de route, me toch weer blij.
Het gevoel dat je hebt wanneer je de grens opzoekt van wat je fysiek aankunt, en dan net onder die grens blijft, is een verslavend lekker gevoel. Daarom kan een pr lopen op een 10 kilometer of een halve marathon ook zo bevredigend zijn. Dat gaat maar zeer ten dele om de prestatie op zich – veel meer is het het gevoel dat je het niet meer kunt volhouden, en dat je dan tóch volhoudt. Het gevoel dat je hebt wanneer je je reserves aanspreekt. Waarom dat dan precies zo bevredigend is? Geen idee. Het zal wel een stofje vrijmaken in je hersenen of zo. Maar ondertussen doet het pijn. Genieten? Dat doe je maar een andere keer, daar heb je nu even geen tijd voor. De beloning krijg je later.
Die mogelijke beloning na afloop was deze keer te virtueel om me op de been te houden. Het vlees te onwillig, de geest te zwak. Of net andersom. Dat geeft niet, mag ook best eens een keer. Het is alleen een beetje onbevredigend. Onvermijdelijk val ik na afloop ten prooi aan ‘wat als’-gedachten. Daarvan zijn er de gebruikelijke: wat als ik beter getaperd zou hebben, wat als ik rustiger gestart zou zijn, wat als ik vaker gestopt was, wat als ik beter zou hebben kunnen eten, meer zou hebben gedronken? Klein bier, allemaal. Een gedachte is nieuw, en nogal hardnekkig aanwezig – wat als er in Pleynet iemand zou hebben gestaan, die me niet alleen met de praktische dingetjes zou hebben geholpen, maar die vooral tegen me zou hebben gezegd: kom op, Schreuder, je bent niet geblesseerd, je bent niet ziek; zorg dat je goed eet en rust en natúúrlijk ga je dan verder. Er is geen enkele reden om hier te stoppen. Hier, eet je soep op. Wat dan? Dan zou ik de volgende post waarschijnlijk gehaald hebben, de rest blijft onzeker. Laurens vraagt na afloop waarom ik hem niet gebeld heb. Nou eh, het was kwart over twee ’s nachts. Nou en? Oh, nou, dat moet ik de volgende keer dus even met hem afspreken, dat mag en kan blijkbaar.
Laurens vraagt me ook plannen te maken voor de rest van dit jaar, en alvast na te denken over wat ik volgend jaar zou willen doen. Voor concrete plannen is het te vroeg. Ik verlang ernaar om op eigen gelegenheid in de bergen onderweg te zijn (niet per se alleen, daar heb ik op dit moment even mijn buik van vol, maar met een klein groepje), maar zal ook wel weer een wedstrijd gaan lopen, verwacht ik. De stip aan de horizon, die sinds enkele jaren werd gevormd door de Tor des Geants, is vervaagd door het geruzie in de Aosta-vallei. In 2017 ben ik er sowieso nog niet aan toe, dus ik kan nog even rustig afwachten hoe het zich daar ontwikkelt en wat er van de race(s) overblijft. En misschien kom ik er wel nooit aan toe, want ik ben er niet meer zo zeker van dat ik (veel) langer dan een etmaal onderweg zijn goed aan zal kunnen. Dat zal nog moeten blijken. Ik sudder.
En terwijl ik sudder, zijn de trainingen weer begonnen. Op z’n Laurens’: bam bam bam. No mercy.
Laten wij nou plannen hebben voor 2017 die wel eens zouden kunnen voldoen aan het verlangen dat jij uitspreekt.
Jaa, er kwam mij zoiets ter ore… Van dezelfde boodschapper hoorde ik ook dat ik Berg en Dal schijn te gaan lopen – soms weet Annemarie meer dan ik. Maar ik denk dat ik dat dan maar moet doen (het zat al wel in mijn achterhoofd). Zie jullie daar!
Pingback: Op de goede weg. | Lekker Weg