Drenthe doet wat met je

Ik heb de deurkruk al in mijn handen, als Jan-Willem, mijn onvolprezen fysio, me vraagt of ik nog plannen heb voor de komende tijd. Ik voel me betrapt, en dat is me kennelijk aan te zien, want hij heeft meteen door dat het antwoord ‘ja’ moet zijn. Blessure of geen blessure, ik wil toch nog graag een loop van 100 kilometer doen in 2017. Door een langdurige hamstring-/bilblessure, of eigenlijk: vanwege het voornemen er nu eindelijk werk van te maken om van die blessure af te komen, heb ik weinig lange afstanden gelopen dit jaar. In januari liep ik een 50 kilometer, in maart een marathon, daarna 5 maanden niets (langs), eind augustus weer 50 kilometer en in september dan nog een 57 in de bergen. Dat laatste vraagt een heel andere manier van lopen – want bergop vrijwel alleen maar wandelen – maar heeft als voordeel dat je wel lang onderweg bent voor relatief weinig kilometers. En dan nu een 100 kilometer. 102,4 om precies te zijn. Is het verstandig? Geen idee.

Op het menu staat de Indian Summer Ultratrail – vooral omdat Hannah die ook gaat doen, ikzelf ben afgehaakt bij een ander gezamenlijk plannetje, en we het toch fijn vinden weer eens samen te lopen. En, detail, het lijkt me trouwens wel een leuke loop ook. “Waar begin je aan?” appt Matthew, “100 min of meer vlakke kilometers.” Inderdaad ja, waar begin ik aan?

Net als veel andere lopers zetten we op vrijdag onze tentjes op op de camping waar ook start en finish zijn, in Rolde. Lekker makkelijk. De weersvoorspellingen waren niet top, maar dat het vanaf ergens in de middag non stop zou blijven regenen, hadden we nou ook weer niet verwacht. Ik ben een groot kampeerliefhebber, maar moet toegeven dat op deze manier kamperen toch wat minder romantisch is. Ik kook mijn potje pasta nog onder de tarp van Hannah, maar vlucht daarna snel de kantine in voor een kop thee. Het regent gestaag. Soms hoost het even. Ergens in de loop van de nacht wordt het droog. De laatste keer dat ik m’n tent uit ga om te plassen, is er opeens een heldere sterrenhemel, met hoofdrollen voor de Grote Beer en Orion (nou ja, dat zijn toevallig zo ongeveer de enige sterrenbeelden die ik ken). Bosuilen jagen in de verte.

Wat een luxe om op 10 seconden lopen van de start te overnachten. De start is om 6 uur, mijn wekker loopt af om kwart voor 5, en dan nog heb ik ruim de tijd. Anderen zijn om 2 uur vertrokken vanuit Zeeland, hoor ik later. Het gebruikelijke gedrentel voor de start, begroeten van een paar bekenden, verder wat in mezelf gekeerd voelen dat ik helemaal geen zin heb. Nooit het fijnste onderdeel van een wedstrijd, maar als we eenmaal lopen, komt het allemaal wel weer goed. De etappes zijn lang vandaag, langer dan ik van loopjes in Nederland gewend ben. Alleen de laatste (van de 5 die ik er loop) is korter dan 20 kilometer, de rest is allemaal iets langer.

We lopen al snel het Balloërveld in. Het mag dan donker zijn, maar dat wil niet zeggen dat het niet mooi is. Het heeft iets magisch, zo in het donker in de natuur. Een lekker veilig gevoel ook, op deze manier, met al die andere lopers om je heen. Hannah en ik praten wat bij met Jannet – hoewel: zo spraakzaam ben ik niet op dit moment, dus ik laat het praten graag aan anderen over. Groepjes vormen zich, en lossen ook vanzelf weer op. Mijn lichaam stribbelt nog wat tegen. De benen moeten er nog een beetje inkomen, mijn maag lijkt het ontbijt er graag weer uit te willen werken (dat blijft de hele dag zo – zodra ik iets gegeten heb, wat toch wel handig is om te doen zo nu en dan, begin ik het op te boeren), en mijn darmen, nou ja, mijn darmen… stelletje ellendelingen zijn het. De markering is geweldig, toch lukt het ons om een keer het grote pad naar links te volgen, waar we rechtdoor een smal paadje in hadden gemoeten. We zijn de enigen niet die ons op dat punt vergissen. Ons levert dat een bonus op van, naar schatting, 800 meter. Niet lang daarna zijn we bij de eerste verzorgingspost. Mooi, de kop is eraf.

We gaan snel weer door. In mijn hoofd lopen de bospaden, de heidevelden, de Drentsche Aa (of hebben we nog meer riviertjes gezien?), de vennetjes en vooral, dat vooral, de kleddernatte modderstukken een beetje door elkaar heen. Van dit stuk weet ik me dan ook niet meer zoveel specifieks te herinneren. Mijn benen hebben zich er inmiddels bij neergelegd dat het weer zo’n dag schijnt te moeten worden, en gedragen zich voorbeeldig. Bijna voorbeeldig, want een paar keer ga ik op mijn snufferd, waarvan de tweede keer pal in een modderplas. We zijn net bij een soort recreatieboerderij, als Hannah zegt dat ze gaat plassen. Huh, hier? Maar zij heeft gezien wat ik niet heb gezien: er zijn toiletten! Ha, komt dat even goed uit. Vanwege de mopperende darmen, maar ook kan ik mooi even mijn smerige modderhanden wassen. Als we weer opstarten, zie ik in de verte voor ons Jannet lopen. Die zien we na de finish pas weer terug. Nog een paar kilometer, en we zijn bij de tweede post. Cola! Bouillon! En ook verder zout en zoet door elkaar. Ook staan hier wat estafettelopers die we nog kennen van de eerste etappe. Gezellig. Dat blijft bij elke post zo.

Hannah en ik hebben in de aanloop naar vandaag tegen elkaar op zitten bieden wie van ons het slechtst zou zijn voorbereid op deze 100 kilometer (Hannah heeft zich weliswaar ingeschreven voor de 127, lang geleden, maar is allang niet meer van plan om te proberen die ook daadwerkelijk te lopen). Ik vind dat ik het hele jaar heel weinig gedaan heb, Hannah heeft vooral de laatste maanden voor haar gevoel weinig gedaan. Oké, in de derde etappe begint het erop te lijken dat zij deze battle wint. Ik loop grote stukken voorop. Elke keer wanneer we op een breder pad komen, houd ik me in, zodat Hannah naast me kan komen, maar ze blijft achter me lopen. Wat is er aan de hand? Dit ben ik niet gewend. Bijna altijd loop ik achter haar aan te ploeteren, maar vandaag lijken de rollen omgedraaid. Ik loop verrassend lekker, en heb zelfs het gevoel dat ik wel wat sneller zou kunnen. De derde post is op 65 kilometer. Hier liggen onze gearbags – de rode tasjes met de provincieslogan: “Drenthe doet wat met je.” Ik heb in mijn tas onder andere een paar droge sokken, en als ik mijn smerige en doorweekte schoenen en sokken uittrek, zie ik dat Drenthe in elk geval iets met mijn voeten doet. Het ziet er natuurlijk allemaal niet zo fris en fraai uit, maar goed, ook al heb ik wat pijn zo hier en daar, en een hele zwik blaren, zoals achteraf blijkt, ze doen het toch maar weer mooi!

Hannah bekijkt per post of ze doorgaat of stopt. Hier besluit ze om in elk geval door te gaan naar post 4, maar wat langzamer te gaan lopen en mogelijk meer te wandelen. We spreken af dat ik mijn eigen tempo ga lopen. Nog lang blijft ze niet ver achter me lopen, en als ik nog maar eens de bosjes induik, loopt ze me weer voorbij. Daarna kunnen we nog een stukje samen oplopen, voor ik definitief wat op haar uitloop. Het gaat heerlijk, werkelijk waar. Ik geniet met volle teugen – niet alleen van het lopen, en het lichaam dat het zo goed doet, maar ook van de omgeving en van de route. Het is prachtig, de hele dag al. Vrijwel geen asfalt, heel veel smalle paadjes, zoveel afwisseling in omgeving en ondergrond. Die herfstkleuren! Ik ben echt niet voor het eerst in Drenthe, maar ben toch nog aangenaam verrast. Ik vind eigenlijk álles mooi. En we boffen dan ook nog eens enorm met het weer. Vanmorgen heeft het eventjes geregend, een half uurtje of zo, maar verder is het droog en ’s middags komt de zon er zelfs zo nu en dan door. Wat een genot. Nou ja, tot een kilometer of 80 dan. Dan begin ik toch wel te merken dat het lichaam dit een beetje ontwend is. Of misschien ís het ook gewoon best ver.

Stijfjes arriveer ik bij de laatste post, het natuurkampeerterrein Borger, op 85 kilometer. Weer eet en drink ik van alles door elkaar. Onderweg eten gaat moeizaam, maar bij de posten lukt het gelukkig goed. Ik krijg een warme pannenkoek, en voor de niet-vega’s zijn er ook knakworstjes. De sfeer is er gezellig, maar ik ben toch vooral met mezelf bezig nu. Ik krijg twee magnesiumtabletten van een estafetteloper (v) – of het het lopen in die laatste etappe ten goede komt, kan ik niet zeggen, maar ik heb achteraf niet heel ernstige spierpijn; wie weet, heeft het geholpen. Een van de fotografen vindt dat ik te lang bij de post blijf hangen, als ik nog maar 17 kilometer hoef te lopen. Wat? Maar ik ben er net! Toch trek ik het me aan, en ik zet me maar weer in beweging. Ik hoop zo ver mogelijk te komen bij daglicht.

De laatste etappe kent nog wat uitdagingen. De eerste is een stuk van het mountainbikeparcours van Gieten. Grrrmpf. Normaal zou ik dit leuk vinden, maar nu weet ik het niet helemaal op waarde te schatten. Zelfs wandelend lukt het me niet mijn voeten hoog genoeg op te tillen, en ik struikel dan ook geregeld. De nog frisse estafettelopers die mij hier inhalen, rennen al kletsend de heuveltjes op. Zij wel. Ik wandel omhoog, volg braaf alle lusjes en weersta de verleiding om iets af te snijden. Eeuwige calvinist. Er volgen wat stukken waar de markering opeens wat minder royaal lijkt te zijn aangebracht. De herfstkleuren en de invallende schemering maken het ook wat lastig om de oranje lintjes te zien hangen. Eerder dan strikt genomen nodig is, doe ik mijn koplamp weer aan, omdat de reflectie makkelijker te zien is dan het oranje. De volgende uitdaging is een knollenveld (bij anderen lees ik dat het een aardappelveld is – ik herken de witte uitsteeksels niet als zodanig). Sorry voor m’n taalgebruik, maar wat een klotestuk! En dan moeten we ook nog een greppel zien over te steken. In dit stadium! Ja hallo zeg, weet je wel hoe moe ik ben?! De verkeersregelaars die aan het eind van het knollenveld bij de weg de niet aanwezige auto’s staan tegen te houden, zijn zich van geen kwaad bewust en ik val hen maar niet lastig met mijn gemopper. Ik doe het mezelf aan, tenslotte. Altijd blijven lachen.

Goed, wat verder nog? Drie (3!) overstaphekken. Uiterst langzaam hijs ik mezelf omhoog, uiterst langzaam laat ik me weer zakken. De lichaamscoördinatie is niet optimaal. Mijn gps-ontvangst staat op eens per 60 seconden, wat maakt dat de geregistreerde kilometers te laag zijn (maar de batterij het wel tot het eind toe volhoudt). Elke keer probeer ik weer een inschatting te maken van het resterende aantal kilometers. Het duurt eindeloos (maar dan ook echt eindeloos) voor ik het bordje 100km passeer. Mijn gevoel is een rare mengeling van het veel te zwaar vinden, het stiekem ook wel gaaf vinden om zo in mijn eentje in het donker door het bos te dwalen (de nu weer geweldige markering helpt daarbij enorm), en toch ook tevreden over mezelf zijn dat ik blijf dribbelen. Geen moment kom ik in de verleiding om te gaan wandelen, al is dat dan ook alleen maar omdat deze lijdensweg dan nóg langer duurt. De laatste 2,4 kilometers lijken er minstens 5, maar zelfs daar komt uiteindelijk een eind aan. Ik finish mooi binnen de 14 uur, wat ik van tevoren als een hopelijk haalbare tijd had ingeschat. Officieel ben ik tweede vrouw op deze afstand (de échte tweede vrouw stond ingeschreven voor de 127 kilometer en doet daarom niet mee voor de prijzen – over Leonie Ton heb ik het maar niet), zodat ik naast winnares Jannet Lange op het podium beland, dat overkomt me ook niet elke dag. Ik krijg een startbewijs voor volgend jaar – kijk, dat komt nou goed uit, want ik wil hier graag nog een keer lopen.

Hannah is inmiddels ook alweer een poosje binnen, en oogt aanmerkelijk fitter dan ik me voel. Maar hoe kapot ik ook ben, man man man wat ben ik blij. Wat een mooie tocht, wat een mooie dag. Wat is het toch een schitterend spelletje, dat maffe geloop, en wat voel ik me bevoorrecht dat ik dit kan doen. Was het verstandig? Geen idee. Alles doet pijn, maar ik voel me gelukkig.

Geplaatst in hardlopen, kamperen | 17 reacties

Trail des Dents du Midi

Er is bouillon en thee, bij de eerste post, maar ik vraag of ze misschien ook koffie hebben. Een andere loper vindt me kennelijk te veeleisend, en begint over warme chocomel. Weet hij veel. Ik heb gewoon wat hoofdpijn door cafeïnetekort. Cola helpt een beetje, maar niet genoeg. Straks maar een koffiegel, nu kan mijn maag de gedachte aan die mierzoete troep nog niet verdragen.

Bij de tent vanmorgen was het te koud, te vroeg, te veel gedoe, om koffie te maken. Thee leek verstandiger, makkelijker ook. Ik vind het al heel wat dat ik keurig netjes ontbeten heb. Het valt niet mee om om kwart voor vier uit het behaaglijke dons van m’n winterslaapzak te kruipen. Het lijkt logischer om het dikke thermoshirt aan te trekken, dat in m’n looprugzak zit voor in geval van nood, dan het dunne ‘stay cool’ hemdje dat klaarligt. Toch pas ik m’n kledingplan niet aan. Liever een beetje koud bij de start, dan na een paar kilometer al lopen puffen en moeten stoppen om iets uit te trekken. Over het dunne hemdje gaat een ook al dun t-shirt, en mijn armen bedek ik met de losse armstukken. Alleen even voor het begin hè, die gaan natuurlijk al snel naar beneden. Is het idee.

20170914_175418

Donderdagavond, kort na onze aankomst. Je ziet het niet, maar het is lange-onderbroekenweer.

We moeten de voorruit krabben. Ik vind dat wel wat hebben. Over cool gesproken. Jos is iets minder kampeerderig dan ik, en is misschien wat minder enthousiast over het ongemak dat de combinatie kamperen en kou met zich meebrengt. Gelukkig heeft ook hij wél een goede slaapzak, zodat de nachten prima te doen zijn. Ook het verwarmde toiletgebouw werkt mee. We zijn uit voorzichtigheid veel te vroeg in het dorp (Champéry, aan de Zwitserse kant van Portes du Soleil). Startnummeruitgifte, materiaalcontrole – het kost bij nader inzien allemaal niet zo veel tijd. Ik had makkelijk een half uur langer in die lekkere slaapzak kunnen blijven liggen. Of koffie kunnen zetten. Het ongemak van bijna een uur kleumend drentelen in de buurt van een startvak, vind ik persoonlijk dan weer wat minder charmant. Of cool. Ik heb m’n regenjas aangetrokken, om nog een béétje warm te blijven. Voor de start stop ik die wel weer weg. In de zakken vind ik een paar oude fleecewanten die ik al een poosje kwijt was. Loop ik daar ook nog voor niks mee te sjouwen, want in mijn rugzak zitten natuurlijk ook al handschoenen. Alsof die rugzak niet al vol genoeg zit.

IMG-20170902-WA0001

Dit zijn Jos en ik voor de start van de Hastrail, twee weken eerder. Toen was zo’n stay-cool hemdje wel op z’n plek. (Foto: Bas de Boer)

Na de eerste paar, net niet helemaal vlakke, kilometers, mogen we door een bos omhoog. “Regular, but rather steep,” zegt het roadbook. Dat steile valt wel mee. Ik kan Jos niet bijhouden, maar houd hem wel in het zicht, min of meer. Hoger gekomen is het gras berijpt, en het pad zo hier en daar ook bevroren, en dus glad. Attention! Ik bedenk dat dit fijn is: dat je wel voelt dat het koud is, maar dat je het zelf niet koud hebt. Maar het is op het randje, moet ik bekennen. Een iets warmere kledingkeuze was op z’n plaats geweest. Het is prachtig helder weer, maar de zon komt nog niet boven de bergen uit. Bij de post dus geen koffie, wel even de steentjes uit m’n schoenen schudden. En samen weer op pad. Nog een klein stukje omhoog, dan mogen we lang afdalen. Eindelijk lopen we in de zon – heel even, dan duiken we de schaduw weer in. Jos verdwijnt achter een paar grote rotsblokken voor een sanitaire stop. Ik loop verder. Moet ook, maar heb daar een eigen plek voor nodig. En misschien gaat het wel over. Maar nee. Als we weer in het bos lopen, zoek en vind ik een goed plekje, en zie vanaf daar na een paar minuten Jos passeren. Ik ga erachteraan. Vind dat ik best snel afdaal, maar de meeste anderen – onder wie Jos – dalen nog wat sneller. Ik heb het nu warm. De armstukken zijn naar beneden en hangen op mijn polsen, de lange broek voelt onaangenaam. Bij de volgende post verkleden?

In Vérossaz (25km) duurt het even voor ik Jos gevonden heb. Hij staat wat opzij zijn korte broek aan te trekken. Mooi, doe ik dat ook. Tot nu toe gaat het goed. Tijdens de afdaling moet ik even denken aan de Echappée Belle vorig jaar – no way dat je daar zo’n tijd achter elkaar gewoon kon hardlopen. Ik niet althans. Niet te vergelijken. Ik dwing mezelf een koffiegel te nemen. De koffiesmaak is lekker, de cafeïne verdrijft inderdaad de lichte hoofdpijn, maar verder? Zoete drab. Het is sowieso weer zo’n dag waarop ik met bijna al het eten dat ik heb meegenomen arriveer bij de finish. Het verse brood met kaas (wat hebben ze daar in Wallis lekkere kaas!) bij de posten smaakt me veel beter dan al die zoetigheid.

Weer gaan Jos en ik samen op pad. Nog een stuk of acht eenvoudige kilometers, daarna krijgen we een lange, en naar het schijnt steile, klim voor onze kiezen. Een poosje ben ik blij met mijn blotebenenactie. Veel lekkerder dan die lange broek. Al vrij snel heb ik echter door dat het misschien wel lekker is, maar nou ook weer niet per se nodig was. Eigenlijk is het nog steeds behoorlijk fris. In het mooie oude dorpje Mex is gelukkig een waterpunt, want ik heb vergeten bij te vullen in Vérossaz. Ik maak een flesje sportdrank aan en moet een beetje doorlopen om Jos weer bij te halen. Stukje stijgend asfalt, net te steil om hard te lopen. Stiekem vind ik dit misschien nog wel het lekkerst. Waarom ga ik niet gewoon de vierdaagse lopen of zo? We verlaten het asfalt, nog een klein stukje dalen, en dan mogen we een paar uur aan de bak om op de Col du Jorat te komen. Gestaag stijgend gaat het omhoog. Hier komen ons de eerste wedstrijdlopers, die 3 uur later zijn gestart dan wij, voorbij. Het verschil in snelheid is groot. Toch kan ook ik hier wat mensen inhalen – niet doordat ik zo snel ben, maar doordat ik dat gestage omhooglopen wel redelijk lang kan volhouden. De losse mouwen zijn allang weer omhooggeschoven, en ik heb inmiddels ronduit spijt van mijn broekwissel. Het eerste wat ik doe als ik bij de post van Salanfe ben (een paar honderd meter onder de col, bij een groot stuwmeer), is die lange broek weer aantrekken. Een mooie gelegenheid om ook weer even de rotsteentjes uit mijn schoenen te schudden. Jammer genoeg trek ik hier ook mijn rugzak kapot, en vergeet ik nota bene wéér om water bij te vullen. Of denk ik dat het niet nodig is? Ik merk na vertrek al snel dat mijn waterzak leeg is. Ik heb nog een half flesje sportdrank.

Gelukkig is de volgende en laatste klim een eitje. Toch? Eerst kost het stuk langs het meer me al veel moeite. Mijn benen lijken te willen onderstrepen wat ik al zo vaak bedacht heb: eigenlijk kan ik dat helemaal niet, hardlopen. Ze willen niet meer, hebben zo hun best gedaan om me boven op die col te brengen, maar nu zijn ze er een beetje klaar mee. Ik ben blij als we weer omhoog mogen, zodat ik over kan gaan op wandelen. Die blijdschap is van korte duur – ik ben, geloof ik, een beetje moe. Jos ook. Gedeelde smart. Die lange broek was een goed idee, maar er staat hier zo’n venijnig koude wind dat we stoppen om onze regenjassen aan te trekken. Jos is zo verstandig om ook een gel te nemen, maar ik zie dat niet zitten – ook al niet omdat ik geen water meer heb om hem mee weg te spoelen. Ik heb nog een halve cliffbar – die eet ik later wel op. Ik loop weer een beetje bij Jos weg; wil hier niet stilstaan, of inhouden. Moet alle zeilen bijzetten om niet te veel af te koelen. Het sneeuwt licht. Nadat ik mijn regenjas aangetrokken heb, bedenk ik al vrij snel dat ik ook mijn handschoenen had moeten pakken. Maar verdorie, die zitten helemaal onder in mijn rugzak, keurig in een waterdichte zak, bij dat warme thermoshirt. Daar heb ik nou echt geen zin in, om die te pakken. Dan bedenk ik dat ik die oude fleecewanten vanmorgen in mijn zakken vond. Mazzel! Ik moet een beetje wurmen om mijn handen door de polslussen te krijgen met die dingen aan, en ze zijn wat onhandig bij het een stukje opentrekken (in de luwte) en weer helemaal dichttrekken (vol in de wind) van de rits van mijn jas, maar ik houd lekker warme handen.

20170915_084316

De foto is van vrijdagmorgen, het uitzicht vanaf onze kampeerplek.

Oké, het lopen gaat dan misschien niet helemaal meer van harte, maar dit is wel het leukste deel van de route. Eindelijk niet meer het uitzicht over zo’n breed dal, maar gewoon omgeven door de bergen. Als ik zou kunnen kiezen, zou ik altijd voor mooi, helder en droog weer kiezen, maar nu de omstandigheden iets minder aangenaam zijn, vind ik juist dát weer leuk. Echter, of zo. Stoerder. Net als dat kamperen met kou. De Susanfe-pas is het hoogste punt van de tocht, op ± 2500 meter. Er is geen uitzicht om van te genieten, en echt behaaglijk is het ook al niet, dus ik loop snel door. In de afdaling begin ik pas echt te merken dat ik door mijn energie heen ben. Ik glijd een keer uit in de modder, ik begin wat te struikelen en te zwikken. Een veeg teken. Regelmatig moet ik even aan de kant om een wedstrijdloper voorbij te laten gaan. De vele (erg vele) wandelaars die omhoog komen, doen op hun beurt juist weer een stap voor mij opzij. Iedereen moedigt ons, hardlopers (nou ja…) aan. De Pas d’Encel is afgezekerd met een ketting en vergt wat klauterwerk. De ketting laat ik links hangen – ik heb liever gewoon rots onder m’n handen. Als het droog zou zijn, zou ik hier iets meer van genieten dan ik doe van deze nattigheid. De snelle jongens (v/m) springen hier met benijdenswaardig gemak naar beneden, maar ik ben allang blij dat ik geen angst voel in dergelijke passages.

Bij de laatste post komt Jos aanlopen als ik net zo’n beetje weer weg wil gaan. Hij snaait heel snel wat en opnieuw vertrekken we samen. Dit afdalen kan Jos sneller dan ik (hardlopen, hè), maar hij wil bij mij blijven om samen te finishen. Dat is fijn. Mijn bovenbenen zijn pijnlijk genoeg om weinig tempo meer te kunnen maken, al is het parcours nu niet lastig meer. We komen uit vlakbij de camping, en voorbij de stoeltjeslift gaat het pad een stukje omhoog. Hè hè, gelukkig weer even wandelen. De laatste kilometer gaat door het dorp, en die moet natuurlijk wél hardlopend worden afgelegd. Al is het alleen al vanwege alle mensen die ons aanmoedigen. Het is een en al drukte en gezelligheid in Champéry. Jos en ik gaan gezamenlijk de finish over na 11 uur en 21 minuten.

Ik heb het warm in mijn regenjas.

20170918_193530

Ik begreep de aardige meneer die de medaille overhandigde niet helemaal, maar dénk dat je ook op deze manier alle zeven toppen kunt verzamelen.

Geplaatst in bergen, hardlopen, kamperen | 9 reacties

Zwijnen in de Ardennen – Hastrail 33km

Dit bericht werd ook gepubliceerd op de site van mudsweattrails.

foto’s: Bas de Boer en Jos van der Kooij

 IMG-20170903-WA0000

De keuze voor de Hastrail is nog net niet gemaakt door met de ogen dicht op de trailkalender te prikken, maar heeft een vergelijkbaar ad-hoc-karakter. Jos bedenkt dat hij vóór onze gezamenlijke trail in Zwitserland half september, nog even naar de Ardennen wil om wat hoogtemeters te maken, en overlegt thuis in welk weekend dat het best uitkomt. Het wordt 2 september. Wat is er op 2 september te doen? De Hastrail. Nooit van gehoord. 33 kilometer, aardig wat hoogtemeters, oké, doen. Ook Bas, aangetrouwde neef van Jos, haakt aan.

Als ik me wil inschrijven, staat er ‘pas trop plats.’ Heel eventjes denk ik dat dat betekent dat er geen plaats meer is, en ik schrik. Als de echte betekenis tot me doordringt, grijns ik. Dit is een organisatie die er lol in heeft, anders verzin je zoiets niet. Toch denk ik nog dat we een redelijke doorsnee-trail in België gaan lopen, tot we, een dag van tevoren, wat extra informatie over de route krijgen. Een paar termen daaruit zijn ‘TRES technique’ (over de kilometers 3 tot 11), ‘la plus grande prudence’ die we in acht moeten nemen, ‘les traces les plus sauvages de la région,’ ‘une autorisation exceptionnelle de passage,’ ‘descentes impossibles.’ Bovendien iets met ‘cordes’ en ‘murs.’ En dan krijg je óók nog spaghetti na afloop.

De Hastrail (naast de 33km is er ook een 16km, zie http://www.latitude3.be) wordt gelopen vanuit Heer-sur-Meuse, gemeente Hastière. Dat is gelegen ten zuiden van Dinant (voor de klimmers onder ons: pal onder Freyr). Wel een takke-eind rijden, en dat is dan meteen (spoiler alert) het enige minpuntje dat ik kan verzinnen. In de auto hebben we ruim de tijd voor een voorbespreking. Ik heb het idee dat Jos ons, min of meer toevallig, weleens op het spoor kan hebben gezet van een pareltje onder de trails. Bas zegt dat wij dan kennelijk de zwijnen zijn. En zwijnen zijn we en zullen we, vandaag.

De eerste kilometers gaan zo’n beetje parallel aan de Maas, en zijn goed om in het ritme te komen. Jos en Bas lopen een stukje voor me uit, en ik doe geen moeite hen bij te houden. Al m’n zintuigen staan open. Door omstandigheden (een blessure, wat anders) is dit pas de eerste keer dit jaar dat ik buiten Nederland loop. Ik ben blij. Na 2 kilometer gaat het steil omhoog, de rust is voorbij. 140 meter in ongeveer 0,7 kilometer. 20% dus. Hoppa. Bas is ervandoor gegaan en Jos en ik lopen nu een poosje bij elkaar in de buurt. Jos is verkouden, en als ik hem voorbij ga, hoor ik aan zijn ademhaling dat het hem vandaag niet makkelijk afgaat. Na een poosje moet ik echt even van het parcours af om mijn blaas te legen. Als ik op de route terugkeer, moet ik net een kleine meute voor me laten, terwijl we beginnen aan een lastige afdaling. Een opstoppinkje, en: aha, dit is dus wat ze onder andere bedoelen met dat ‘TRES technique.’

IMG-20170902-WA0016

De 33km beslaat twee rondes: een van 22 en een van 11 kilometer. Over de eerste, lange, mag je maximaal 4,5 uur doen. In mijn naïviteit dacht ik aanvankelijk dat we over de hele route ongeveer 4 uur zouden doen. Later paste ik die verwachting wat aan, maar nog steeds dacht ik de eerste ronde binnen de 3 uur te kunnen lopen. Ruim 7 km/u zou toch wel te doen moeten zijn? Ha! Op een gegeven moment kijk ik op mijn horloge. 6,5 kilometer afgelegd. Tijd onderweg: 1 uur en 7 minuten. Er is niet veel hersenactiviteit voor nodig om in te zien dat dat geen 7 km/u is. Voorlopig laat ik mijn verwachtingen los. Over de limiet hoef ik me vast geen zorgen te maken en verder zie ik wel.

Het terrein is pittig, vind ik. We maken veel hoogtemeters, de klimmen zowel als de afdalingen zijn regelmatig behoorlijk steil, maar ook lopen we veel door terrein waar geen paden zijn. Ik neem m’n tijd voor de afdalingen. Een tijdlang loop ik achter een jonge vrouw aan. Een vrijwilliger die we tegenkomen, zegt tegen haar hoeveelste vrouw ze is. Ik meen ‘quatrième’ te verstaan. Dan loop ik dus op vijfde positie. In de derde of vierde klim waarin ik haar achtervolg, denk ik te merken dat ze het zwaar krijgt. Het verbaast me niet dat ik haar niet meer terugzie wanneer ik haar eenmaal gepasseerd ben.

We zijn inmiddels een stuk naar het noorden gelopen, en ik kom op bekend terrein. We zitten nu vlak bij Freyr en de route loopt door een kloof waar ik in het verleden al enkele malen (destijds niet helemaal legaal, vrees ik) doorheen gekomen ben. De organisatie van de Hastrail heeft toestemming voor het betreden van zeven van dergelijke privégebieden. Het is werkelijk razend mooi hier. Ik voel me gelukkig – of zei ik dat al? Als ik onder de rotsen doorloop en dan door het bos weer omhoog mag klauteren om de kloof te verlaten, zie ik Jos onder me lopen. Ik vraag hem hoe het gaat en hij geeft aan te overwegen om na de eerste ronde te stoppen. Helaas, de initiatiefnemer van ons dagje buitenspelen moet zelf opgeven. Het wordt zijn eerste DNF en hij is er laconiek onder.

IMG-20170902-WA0021

Na 2 uur en een krap kwartier ben ik bij de verzorgingspost op 13 kilometer. Die is royaal voorzien van allerlei zoets en hartigs. Ik zie iets verderop nog net de vrouw die voor me loopt. Mocht ze instorten, dan heb ik een kans dat ik haar nog inhaal, anders niet. Ik pauzeer er geen seconde minder om en ga me te buiten aan borrelnoten, een niet zo geheime verslaving van me. Meer behoefte aan zout dan aan zoet. Het is warm. Er wordt ons 3 kilometer vals plat beloofd. Betonplaten, zo’n Ardense hoogvlakte (die ik persoonlijk niet zo fraai vind), maïsvelden en windmolens. Ik zou het misschien fijn moeten vinden om even gewoon te kunnen hardlopen, maar zo lekker gaat dat nou ook weer niet als het vals plat omhoog gaat. Ik wissel een dribbel af met toch-maar-weer-een-stukje-wandelen, en ben blij als we het bos weer worden ingestuurd, voor wat eerlijke paden, onduidelijke sporen en de totale afwezigheid van beide. Gelukkig is de markering grandioos en foutlopen daardoor zo goed als onmogelijk.

Iets meer dan 3,5 uur heb ik uiteindelijk nodig voor de eerste ‘boucle.’ De winnaar is dan al binnen, maar daar heb ik gelukkig geen weet van. Idiote snelheden lopen dat soort types. De tweede ronde zou minder technisch zijn, zo is ons beloofd, maar bevat in verhouding ongeveer evenveel hoogtemeters als de eerste. Vrijwel direct krijgen we weer een lange stijging voor onze kiezen. Deze keer ben ik wel degelijk blij als we daarna een stukje mogen en kunnen hardlopen, maar nu gaat het vals plat dan ook naar beneden. Ik smaak het genoegen in deze tweede ronde om wat mensen op te kunnen rapen, zoals dat dan heel stoer heet. Alleen maar mannen, jammer genoeg. Niet iedereen heeft z’n krachten goed verdeeld. Overkomt mij ook regelmatig, maar vandaag lekker niet. Het heeft natuurlijk voordelen om als ultra een kortere afstand te lopen. Als ik net bedenk dat hardlopen toch ook zo z’n charme heeft, sta ik alweer onderaan zo’n fijne ‘muur.’ Gevoelsmatig is het de langste van de hele loop. Niks pad, gewoon recht omhoog. Ik werk me met m’n stokken naar boven en laat het touw dat er hangt voor wat het is. Dat bevalt mij beter. Holy moly, ze hebben wel echt hun best gedaan de route zo zwaar mogelijk te maken.IMG-20170902-WA0022

Na het slechten van deze hindernis is het ergste leed geleden. Nog een klein stukje over zo’n vlakte. Nu regent het opeens even, en de stevige wind maakt het ook meteen vrij fris. Weer windmolens, maar dit stuk vind ik desondanks niet zo lelijk. De verzorgingspost die hier staat, sla ik over. Ik heb zelf water genoeg bij me en behoefte aan eten heb ik ook al niet na al die borrelnoten. Nog een paar fraaie kilometers door het bos volgen. De man die voor me loopt en die ik als lokaas hoop te kunnen gebruiken, loopt jammer genoeg bij me weg en vergroot zijn voorsprong op me. Heel irritant. We komen het bos uit op hetzelfde punt als waar de eerste ronde het bos uit kwam. Dezelfde vrijwilligers staan er nog, en die sturen me nu rechtdoor. Nog 800 meter, zegt een van hen. Ja, dat klopt, maar wat hij er niet bij zegt, is dat ik nog even het water ingestuurd word. Je mag kiezen: van de glijbaan af of via de keukentrap die ernaast staat. Die glijbaan is maar kort, maar ik vind ‘m best steil en kan totaal niet overzien wat er gebeurt als ik ervan af glij. Verstuik ik geen enkel? Plons ik met kont en al in het water? Ik voel me een beetje truttig, maar verkies de keukentrap. En tja, ik vind het niet erg hoor, natte voeten, en ik heb geen principiële bezwaren tegen waterdoorsteekjes in trails, maar dit is er zo een die ik er wel een beetje met de haren bijgesleept vind, zo 400 meter voor de finish. Oké, toch een minpuntje dus. Maar goed, ook daar hebben de organisatoren natuurlijk plezier in gehad, om dit te verzinnen. Het zij hun daarom vergeven.

Jos staat me voor de finish op te wachten om een paar foto’s te schieten. Bas is natuurlijk al lang binnen, al heeft die er vanwege kramp langer over gedaan dan hij ‘normaal gesproken’ zou hebben gekund. Als ik over de finish ben, begint organisator Vincent direct over de prijsuitreiking. Eh, maar ik was toch vierde? Blijk ik nog derde vrouw geworden te zijn ook. Blij dat ik dat onderweg niet wist, want dan had ik die positie tegen wil en dank nog willen vasthouden ook. Liever loop ik in totale onwetendheid. Vrouw nummer twee heeft duidelijk geen inzinking gehad, want zij finisht meer dan een kwartier voor mij.

IMG-20170902-WA0013

Hartstikke leuk vind ik het hoor, om een podiumplaats te hebben en (in dit geval) een prachtige bos bloemen en een loopshirtje mee naar huis te mogen nemen, maar ik vind het ook haast een beetje gênant. Man nummer vier finisht in 3 uur en 47 minuten. Ik heb 5 uur en 8 minuten nodig. Hij komt niet op het podium, ik wel. Natuurlijk snap ik wel dat vrouwen in absolute zin over het algemeen langzamer lopen dan mannen. Ik vind het ook niet meer dan terecht dat vrouwen een eigen klassement krijgen. Maar dit soort tijden staat in geen verhouding tot elkaar. En dat is geen valse bescheidenheid. Ik weet zo’n beetje wat ik waard ben, en daar ben ik serieus tevreden over (eh, nou ja, het is eigenlijk meer een kwestie van me erbij neerleggen), maar feit is nu eenmaal dat de concurrentie bij de vrouwen bij dit soort lopen vaak beduidend kleiner is dan bij de mannen. In elk geval was dat vandaag het geval.

Maar goed, dit alles geheel terzijde. Wat telt, is dat dit een geweldige loop is. Werkelijk een parel, en wij waren de zwijnen die, anders dan het gezegde wil doen geloven, deze parel wel degelijk op waarde wisten te schatten. Onvoorstelbaar dat wij de enige Nederlanders waren. Als je nou eens volgend jaar in dit weekend niet iets dringends te doen hebt in Chamonix en omgeving, of als je zo langzamerhand wel bent uitgekeken op de drukte bij en populariteit van sommige andere Ardennenloopjes, als je niet bang bent voor stevig wat hoogtemeters, als je bij de term ‘single tracks’ spontaan begint te gapen, als je bovendien spaghetti lust, zou ik zeggen: schrijf je in voor de Hastrail. Een van de fraaiste die ik tot nu toe heb gelopen.

Veel dank aan de enthousiaste organisatie, de talrijke vrijwillers en aan mijn beide reisgenoten. Het is een schone dag geweest.

Geplaatst in hardlopen | 8 reacties

Rentree

Schrijven lukt voor geen meter, ondanks de onderwerpen die ik aangereikt krijg (sorry, Adriaan). Ik leg me er maar bij neer – het gaat zoals het gaat.

Eind juni ben ik opeens, gedurende een dag, van plan een startbewijs voor de Eigertrail (100km) over te nemen en met Edwin die kant op te gaan. Al heb ik daar natuurlijk helemaal niet voor getraind, denk ik zo half en half dat het misschien wel goed zal gaan, en anders kan ik altijd nog uitstappen. Het stemmetje dat zegt dat dit een hoogst onverstandige actie zou zijn, laat zich echter niet helemaal de mond snoeren. Ik zit in een fase waarin ik er nog steeds niet helemaal op vertrouw dat het met de blessure de goede kant op gaat. Ik voel me alsof ik al maanden in de wacht zit; ik doe weinig van de dingen waar ik zin in heb (in elk geval op loopgebied), maar levert dat uiteindelijk iets op? Als die blessure toch niet overgaat, kan ik dan niet net zo goed de komende jaren nog maar zoveel mogelijk leuke loopjes doen, tot dat echt niet meer mogelijk is? Alles liever dan eindeloos in de wacht te blijven zitten, zonder resultaat.

Wat me uiteindelijk doet besluiten de Eiger toch te laten lopen, is dat ik daarmee mogelijk die hele ingehoudenheid van de afgelopen maanden teniet zou doen. Laat ik het rustige regime nou nog maar een kans geven, wie weet. Anders is alles voor niets geweest. Een paar dagen later heb ik een last van mijn bil zoals ik nog niet eerder gehad heb. Om de juistheid van mijn beslissing te onderstrepen? De pijn wordt gedurende een krappe week steeds erger, maar gelukkig blijkt het ‘slechts’ een ontsteking te zijn, die zich er met een paar dagen ibuprofen onder laat krijgen. Of kan dat niet? Het lijkt alsof het zo werkte.

Die éne dag waarop ik denk dat het misschien mogelijk is om een lang weekend naar de bergen te gaan om daar een stuk te gaan sjouwen, lijkt er een van verliefdheid. Ik kan aan weinig anders denken, en voel een aangenaam soort onrust. Kriebels in m’n buik. Als er toch een ding is waar ik enthousiast over kan zijn, is het dit lopen door de bergen wel. Het maakt dat ik extra gemotiveerd ben om alle oefeningen te doen die de fysio me al een hele tijd wil laten doen. Alles voor het herstel. Ik wil, ik wil, ik wil.

Een psycholoog vroeg me waar ik blij van word. Makkelijke vraag. Filosofie (de week van de ontstoken bil zat ik weer eens in de collegebanken, en mijn enthousiasme voor de filosofie werd die week volkomen geheractiveerd) en buiten zijn en sporten in het algemeen, hardlopen in het bijzonder. Richt je daar dan op, zei ze, houd je daaraan vast, en probeer dan op andere terreinen, waar je niet zo blij van wordt, kleine veranderingen aan te brengen. Ik ben geneigd dit soort vormen van houvast negatief te duiden, maar waarom zou ik eigenlijk de dingen waar ik níet helemaal gelukkig over ben, altijd zwaarder laten wegen dan de dingen waar ik wél heel blij van word?

En gelukkig, met het lopen lijkt het de goede kant op te gaan. Eind juli loop ik voor het eerst weer de Landgoederenroute bij en door Arnhem, uit en thuis ruim 22km met 167 hoogtemeters, en ik loop min of meer pijnvrij. Jawel! Als dit nou eens de basis zou blijken te zijn vanwaaruit ik verder kan opbouwen? De week erna passeer ik de grens van 30km (met veel reeën op mijn pad in het Deelerwoud, ook heel fijn). Niet helemaal zo pijnvrij als de week ervoor over de landgoederen, maar soit. Met Jos maak ik plannen om toch nog naar de bergen te gaan. Voor ons eigenlijke plan, de Tour du Mont Blanc, is het te vroeg. Mij lijkt het te heftig gezien de trainingsachterstand die ik heb, voor Jos zou het te snel komen na de 75km-trail die hij in juli bij Courmayeur liep. Het wordt iets korters, half september in Zwitserland. Donderdag heen, zaterdag lopen, zondag terug. Als ik in Haarlem ben, zoek ik de Brederodeberg en Middenduin maar weer eens op voor wat hoogtemeters. Het enthousiasme groeit. Het vertrouwen ook. In Arnhem loop ik (via Schaarsbergen, Zypendaal en Sonsbeek) naar het station, waar ik de trein naar Dieren pak, om via de MST-route Dieren-Arnhem weer terug te lopen (tot de Koningsweg, daarvandaan loop ik min of meer rechtstreeks naar huis). Een familie wild-zwijn op mijn pad is een van de beloningen die ik krijg. Een gevoel van algehele goede conditie een andere.

En eind augustus is er de Monnikentocht. Een landschapsloop van Ter Apel naar Bourtange, die alweer eeuwen op mijn lijstje staat, maar daar rustig nog een poosje had kunnen blijven staan als Bennie er niet over was begonnen. Ik twijfel lang, maar schrijf me uiteindelijk in. En daar krijg ik geen spijt van. Ik verwacht een landschappelijk mooie loop, en die krijg ik ook. Ik verwacht ook een 100% verharde loop, en die krijg ik niet. Tot mijn aangename verrassing zitten er behoorlijke stukken on- en halfverhard in de route.

In het begin houd ik Wessel en Roel in het vizier. Die beginnen altijd verstandig, en ik mag hen niet voorbij van mezelf. Het gaat heerlijk, zoals dat soms gaat. Ik kan makkelijk bij de beide mannen blijven. Het loopt ontspannen weg. Maar wat voor hen verstandig is, is dat voor mij niet per se – elke keer dat ik op mijn horloge kijk, zie ik een actuele snelheid van ruim onder de 6 minuten per kilometer. Dat was bepaald niet mijn bedoeling voor vandaag. Ik weet dat ik dat ook niet ga volhouden. Iets te vaak al heb ik me de eerste helft van zo’n loop schromelijk overschat, om mezelf vervolgens in de tweede helft keihard tegen te komen. Na een kilometer of 15 ben ik eindelijk zo verstandig om me terug te laten zakken. Geen haast vandaag. Uitlopen is al lang mooi, en dat het liefst zonder helemaal kapot te gaan.

Het lukt. Het is warm en ik heb het zwaar, maar dat mag. Wat echt helpt, is dat ik er van mezelf zo lang over mag doen als ik wil. Voor het eerst sinds maart overschrijd ik de marathonafstand, en voor het eerst sinds januari tik ik de 50km aan. Ik snap het spelletje nog – al ben ik de routine in de voorbereiding een beetje kwijt, blijkt uit de schuurplekken die ik oploop. Vergeten in te vetten. Na 5 uur en 22 minuten kom ik over de finish in het vestingplaatsje. Een mengeling van souvenirwinkels, toeristen, lopers en kinderkopjes. En een terras. Wessel en Roel lopen een biertje op me voor. De gelopen hoogtemeters zijn verwaarsloosbaar, het blijft tenslotte Groningen, maar wel mooi 51,2km in the pocket.

Ik ben er weer.

Onder voorbehoud dan. Ik blijf tenslotte Jacolien.

Geplaatst in hardlopen, twijfel | 7 reacties

Schamel

Toen mijn vader overleed, was hij al 24 jaar gestopt met roken. Dat voorkwam niet dat hij de laatste jaren van zijn leven te kampen had met een stevig longemfyseem. Steeds minder lucht kreeg hij, steeds minder energie had hij dus ook. (Echt, ik heb voor bijna alle verslavingen begrip – en vooral voor de moeite die het kost om ergens mee te stoppen, ook als je denkt dat je dat echt wilt – maar dat er nog mensen zijn die róken…?) Met het voortschrijden van zijn ziekte, nam de actieradius van mijn ouders drastisch af. De caravan werd verkocht, sporadisch vond er nog een vlieg- of busreis plaats naar Zuid-Europa – elke keer weer in de hoop dat de lucht daar wonderen zou doen voor de zuurstofopname van mijn vaders longen, met elke keer weer tegenvallend resultaat – tot ook dat niet meer kon. Op zich natuurlijk geen drama, maar voor mensen (en dat geldt dan vooral voor mijn vader zelf) die het reizen tot levensdoel bestempeld hadden, maakte het het leven wel wat beperkt.

Er kwamen nauwelijks nieuwe ervaringen meer bij. Het nieuws werd gevolgd, twee keer per week werd er een bezoekje gebracht aan de fysio, de wijkverpleegkundige kwam langs, zo nu en dan moesten ze naar de longarts, wel helemaal in Almelo, maar dat was het dan wel zo’n beetje. Wat restte, waren de herinneringen. En daar teerden ze op. Even kort door de bocht: de reizen die ze gemaakt hadden, die hadden het allemaal de moeite waard gemaakt. Zij waren daar blij mee, keken (en kijkt – mijn moeder) daar in dankbaarheid op terug (jaja, ik heb die calvinistische inslag niet van een vreemde); mij lijkt het een nogal schamel bestaan. Leven in je herinnering, om het leven nú een beetje acceptabel te maken.

Vriendin E liep afgelopen zondag de Mont Blanc Marathon. Haar vriend liep de vrijdag ervoor de 80 (inmiddels 85), die ik in 2013 zelf liep. Via sms heb ik die vrijdag contact met E. Zij is natuurlijk aan het supporteren, en wat contact met het ‘thuisfront’ is voor haar een welkome afleiding tijdens het soms lange wachten. Voor mij is het leuk om er op afstand toch een beetje bij te zijn. Ik ken E’s vriend niet, maar ik weet zo’n beetje wat hij achter de kiezen heeft, en, vooral, wat hij nog voor zijn kiezen krijgt. Dat schept een band.

Ik heb het goed, die vrijdag. Zit eindelijk weer eens met m’n kont in het gras bij m’n tentje. Lees veel – afwisselend in de stapel kranten die mijn moeder voor me bewaart en in Gerbrand Bakker’s Jasper en zijn knecht (zeer de moeite waard). Toch duik ik graag terug in de mooie herinneringen die ik heb aan toen, vier jaar geleden, mijn eerste echte bergloop. Het geeft een lekker gevoel om daaraan terug te denken. Wat een prachtervaring was dat. Ik lees na het weekend zelfs mijn eigen blogtekst over die dag nog eens terug (ik had toen nog geen weet van richtlijnen voor het aantal woorden in een blog, dus ik schreef onbekommerd lekker lange teksten), om het blije gevoel van toen weer op te roepen.

Schamel, zei ik? Ach, misschien is het tijd mijn oordeel te heroverwegen.

Geplaatst in bergen, hardlopen, kamperen | 2 reacties

Beginnen

Soms zou ik willen dat iemand mij elke week een opdracht zou geven. Een onderwerp zou aandragen, waarover ik dan een stukje moet schrijven, dat ik hier diezelfde week nog publiceer. Het is niet zo dat ik niets kan verzinnen om over te schrijven, maar de meeste onderwerpen die ik bedenk, verwerp ik weer net zo makkelijk. Of ik begin soms wel met schrijven, maar het wordt te houterig, en soms te academisch. Dan stop ik maar weer. Heel soms pak ik het onderwerp dan later nog op, en lukt het dan wél. Veel vaker doe ik niks, behalve dan columns, artikelen, essays uit de krant knippen, die iets bevatten waarbij ik denk aan te kunnen haken. Die krantenknipsels stapelen zich op, en belanden na een poosje vaak alsnog bij het oud papier. Of ze belanden in een mapje waar ik ook niet echt iets mee doe. Vet irritant kan het trouwens zijn, dat het een ander wél lukt om een goed leesbare en persoonlijke column te schrijven over nota bene míjn onderwerp. Waarom lukt mij dat niet?

Ik weet het, het is niet verplicht om hier regelmatig iets te posten. Als ik niet wil, hoeft het niet. Maar het is die rare combinatie van juist heel graag willen en me er slecht toe kunnen zetten. Heeft iets te maken met die uitgestelde beloning. Vergelijk het met de papers die ik moest schrijven tijdens de studie. Natúúrlijk vond ik dat een ramp om te doen. Natúúrlijk greep ik elke vorm van afleiding dankbaar aan – en het was nog in de dagen van het onvolprezen facebook, dus afleiding te over. Maar desondanks leverde ik altijd op tijd mijn stuk in, en als het dan klaar was (én als goed genoeg beoordeeld door de docent, moet ik er eerlijkheidshalve bij zeggen), was de voldoening groot. Zo groot als misschien wel geen enkele andere activiteit mij voldoening kan schenken. Ego? De behoefte mezelf te bewijzen? Dat speelt vast een rol. Maar het heeft ook te maken met de behoefte mezelf uit te drukken in de wereld (of is dat hetzelfde?). Er zijn niet zoveel terreinen waarop ik het gevoel heb dat me dat lukt. Met boekhouden lukt het in elk geval niet echt…

Beginnen met een hardloopwedstrijdje is niet zo moeilijk. Meestal heb je je van tevoren al ingeschreven, je zorgt dat je op tijd op de startlocatie bent, begroet de nodige bekenden, speldt je startnummer op, iemand telt de tijd af, je schuifelt in de meute naar de startlijn en je begint hard te lopen. Of iets minder hard, afhankelijk van je ambities. Zo ging het ook afgelopen zaterdag bij de Vechtdaltrail in Ommen. Ik verwachtte Edwin daar te ontmoeten, maar die schitterde wegens een hardnekkige keelontsteking door afwezigheid. Wel ontmoette ik een paar anderen, die ik stuk voor stuk veel te lang niet gezien had. Mede-Haarlemmer Martine liep de 44 kilometer, en finishte daar mooi als tweede vrouw. Karien ging voor de 28 kilometer, en won deze afstand bij de vrouwen – maar dat kwam alleen maar doordat ze noodgedwongen bij een groepje bleef, omdat ze in haar eentje de linten niet kon volgen. Dat mensen niet denken dat het haar schuld was, dat ze zo hard liep, bedoel ik maar. Paula liep, net als ik, de 17 kilometer, en tot mijn plezier schoof ook Adriaan aan voor deze afstand. Die liet zich bovendien uitdagen om het loopje binnen 2 uur te finishen, blijkt achteraf.

Over de loop kan ik verder kort zijn: goede organisatie, heerlijke omgeving, mooie, smalle paadjes, te verwaarlozen aantal hoogtemeters op de korte afstand. Geen zware trail dus, maar dat kwam mij niet slecht uit. Ik liep lekker, ondanks een gevoelige hamstring. Niet te hard van stapel, maar ook niet al te langzaam. Heel tevreden met het resultaat. Voor herhaling vatbaar, deze – en dan volgende keer hopelijk gewoon de lange afstand.

vechtdaltrail1
(foto: Hans Spieker)

Nu ik eenmaal begonnen ben te schrijven, is er meer te zeggen. Deze tekst is echter al te lang. Stoppen is ook een kunst.

Geplaatst in hardlopen, identiteit, schrijven, twijfel | 7 reacties

Behoefte aan discipline (2)

Ik schreef dat discipline te maken heeft met uitgestelde beloning. Dat mag zo zijn, maar er zit ook een andere kant aan. Discipline heeft ook te maken met, en voelt zo lekker door, de illusie dat je controle hebt over je leven.

Ik heb de afgelopen maanden wat gedoe gehad met iemand uit mijn directe, fysieke, omgeving. Ik zie hoe verkrampt (in mijn ogen dan, hè) deze persoon met situaties omgaat, hoe moeilijk hij het vindt dat niet alles op zijn manier gaat, hoe moeilijk hij het vindt erop te vertrouwen dat het wel goed komt. Ik heb meermalen de neiging gevoeld om de aansporing die in, eh, de spiritueel-digitale wereld de laatste tijd rondwaart, naar hem door te sturen: “Relax, nothing is under control.”

Maar zoals nog altijd ‘wat je zegt, dat ben je zelluf’ geldt, zo geldt ook dat wat je een ander toewenst, je eigenlijk jezelf toewenst. Hoe goed ben ik er zelf eigenlijk in, om de controle los te laten? Of beter: hoe goed doorzie ik zelf eigenlijk dat ik die controle helemaal niet heb, dat het leven zichzelf leeft, hoe ik mij ook in allerlei bochten wring om het een bepaalde kant op te dwingen, hoeveel spanning ik daarbij ook in mijn lijf opbouw?

Een van mijn favoriete jan-van-delden-metaforen is die van de haai en de loodsvisjes. Die haai die zwemt gewoon lekker de kant op die hij gaat. Eromheen zwemmen allemaal kleine visjes, die beweren dat zij de haai sturen, zijn koers bepalen. Soms lijkt het alsof de haai precies doet wat de visjes zeggen – ik zou willen beweren dat dat vooral in tijden van geslaagde discipline zo is. Ik wil niet snoepen, ik wil doordeweeks geen alcohol drinken, ik wil sporten; en zie: ik snoep niet, ik drink doordeweeks geen alcohol en ik sport. Heb ik voor gezorgd! Maar de volgende dag snoep ik wél, en neem ik toch ook een glas wijn, of twee, of drie, al is het pas donderdag. Maar dat was niet wat ik wilde, toch? Wie heeft er dan voor gezorgd dat ik toch overstag ging? Ook ik?

Tuurlijk, ik heb mezelf ogenschijnlijk vrij aardig in de hand. Ik ga (voor zover ik weet) niet zwalkend over straat en ik heb, ondanks snoepbuien, een gezond gewicht. Dat is echter geen verdienste van mij, maar eerder een kwestie van mazzel. Alleen al de mazzel dat ik van sporten houd. Sport is niet alleen oorzaak van, maar ook een belangrijke motivatie voor gezondheid. Elke kilo extra moet je met je meeslepen, tenslotte. Maar ook het vermogen om geluksmomenten uit te stellen, om niet voor de korte-termijnbevrediging te gaan, maar door de eventuele pijn en onvrede van het moment heen te gaan voor een latere, ongewisse beloning, ook voor die mentale kracht hoef je jezelf niet op de borst te slaan. De een heeft er misschien wat meer van dan de ander, en op het ene moment heb je er meer van tot je beschikking dan op het andere. Ik kan er alleen maar met verbazing naar kijken, hoe ik de ene dag heel gedisciplineerd bezig ben, tevreden over mezelf ben, en de volgende dag de discipline volledig kwijt lijk te zijn, en mezelf daar vervolgens voor op m’n kop geef.

Relax jac, nothing is under control.

Geplaatst in advaita/non-dualiteit, identiteit | 2 reacties

Behoefte aan discipline

Het verlangen naar zin vertaalt zich in een behoefte aan discipline. Of: de gevoelde afwezigheid van zin gaat gepaard met een gebrek aan discipline, dat kan ook.

Ik heb mij weleens laten ontvallen dat ik wel kan begrijpen dat iemand anorexia ontwikkelt. Dat betekent niet dat ik de ziekte bagatelliseer, noch dat ikzelf aanleg heb het te krijgen, maar wat ik begrijp, of denk te begrijpen, is hoe goed het voelt dat je de discipline hebt om niet te eten. Discipline voelt goed, geen discipline voelt slecht. Calvinistisch? Of menselijk? (Overigens, als ik de documentaire “Emma wil leven” zie, realiseer ik me dat het uiteindelijk óók weer veel discipline van een anorexiapatient vraagt om juist wél te gaan eten. Emma lukt het niet weer ‘normaal’ te gaan eten – erg triest om te zien.)

Een blessure helpt in deze tijden van lichte somberte niet. Als ik tegen mijn onvolprezen fysio verzucht dat ik denk dat ik nooit meer van die hamstring af kom, meent hij de moed erin te moeten houden door me op te dragen eerst maar eens twee weken helemaal niet hard te lopen, om daarna heel rustig de belasting weer op te bouwen. In die twee weken mag ik wel wandelen en fietsen, maar van de weeromstuit zak ik in een totale lethargie en beweeg ik me nog slechts om koffie te zetten, de koektrommel te pakken en naar en van de auto te lopen.

Oké, dit is natuurlijk zwaar overdreven, maar ik vond het zo fijn om dat woord ‘lethargie’ eens te kunnen gebruiken.

Feit ik dat ik niets sportiefs doe, en pas aan het eind van die twee weken een keer een serieuze wandeling maak. Ik mis het ritme van de trainingen, maar vind het tegelijkertijd best lekker om lui in mijn bed te kunnen blijven liggen en helemaal niks te hoeven. Best lekker, maar blij word ik er niet van. Blij word ik wel van het begin van mijn wederopbouwmissie: ’s morgens op tijd naar buiten, minuutjes dribbelen afgewisseld met wandelen, wat uitvalspassen en squats enzo. Inmiddels begint het lopen weer ergens op te lijken, is de pijn minder maar niet weg, en slinger ik heen en weer tussen optimisme en pessimisme over het ooit verdwijnen van de blessure. Maar in elk geval ga ik ’s morgens de deur weer uit voor een rondje, ook als ik er niet zoveel zin in heb. En bijna altijd is het lekker, ook als het niet geweldig gaat. Zo gaat dat met sporten. En met discipline, misschien wel.

Discipline heeft te maken met uitgestelde beloning, denk ik. Bij sporten lukt het me meestal vrij goed om te gaan voor het lekkere gevoel dat iets later komt, maar dat altijd groter is dan het lekkere van in je bed blijven liggen of op de bank blijven zitten. Bij snoepen en alcohol ga ik echter vaak voor de instantbevrediging. Zo’n periode waarin ik de verleidingen slecht kan weerstaan, duurt meestal een tijdje, tot de maat vol is, en dan word ik vanzelf weer wat strenger in de leer. Nu duurt de periode wat langer. Met als gevolg dat ik wel vijf kilo zwaarder ben dan vorig jaar rond deze tijd. Niet vreselijk erg, al wil ik er van die vijf graag weer drie kwijt, maar het voelt niet lekker. En dat heeft minder te maken met het buikje dat ontstaat dan met het gebrek aan discipline.

(wordt vervolgd)

Geplaatst in hardlopen, identiteit | 4 reacties

Diepgaan

Het is een marathon naar mijn hart, de Drents-Friese Woldmarathon bij Diever, maar mijn doel heb ik niet gehaald. Het zou de ultieme poging zijn om mijn pr van 3:47:02, dat ik vijf jaar geleden ‘vanuit het niets’ liep in Apeldoorn, nog eens te verbeteren. Nog steeds vind ik die 3:47 een heel mooie tijd, maar omdat ik denk dat ik in de afgelopen vijf jaar een betere, en snellere, loper ben geworden, denk ik dat er nog wel iets van af zou moeten kunnen. Al gaan de jaren natuurlijk ook tellen – sprak de oude dame.

Laurens suggereert Rotterdam, maar dat is natuurlijk geen optie. Een pr-poging wil ik graag doen, maar om daarvoor nou uren door een stád te gaan lopen, gaat me te ver. Nee, als het dit voorjaar moet gaan gebeuren, dan weet ik het wel. De Drents-Friese Woldmarathon staat al eeuwen op mijn lijstje, maar nooit komt ie goed uit. Dit jaar is er geen Limburgs Zwaarste meer, dat scheelt. En ik maak het marathonplan al aan het begin van m’n winterslaap, dus staat ie gewoon, en plan ik de rest eromheen. Dat betekent vooral: de verleiding weerstaan om aan andere lange loopjes mee te doen tot die tijd. Alleen de DCURbN slipt erdoorheen, maar die is dan ook al begin januari. Moet kunnen.

De trainingen gaan goed, al wordt het probleem met m’n hamstring steeds nijpender en wacht ik iets te lang met een bezoek aan de fysiotherapeut. Die doet wat hij kan in de paar weken die nog resten. In elk geval zijn de hamstrings volgens hem sterk genoeg om niet bang te hoeven zijn dat ik iets kapotloop. Ik train nog steeds op hartslag; vind de intensiteit pittig, maar de omvang is niet groot. Als ik m’n weektotalen zie, twijfel ik wel eens of ik wel genoeg doe, maar ik vind het heerlijk dat ik niet zo moe ben, en besluit niet op eigen houtje met het schema te gaan rommelen. Bovendien: die 50 kilometer langs het strand in januari ging verrassend lekker, en díe lange duurloop heb ik dan toch in elk geval in de benen, al is die voor het mooie dan misschien iets te lang geleden.

Met enkele tientallen lopers staan we achter de getrokken streep op het wegdek. Geen chip voor de tijdregistratie, vandaag is bruto gelijk aan netto. Veel zal het niet schelen, ook niet als je achteraan staat. Voor mijn doen sta ik echter tamelijk vooraan. Ik ben gefocust op mijn doel. Hoofddoel: een pr lopen. Subdoel: onder de 3:45. Stiekem sub-subdoel: richting de 3:40. Dat laatste nekt me vandaag, is een van de mogelijke analyses. Voor die 3:45 moet ik onder de 5:20 per kilometer blijven. In plaats van me daarop te richten, heeft zich in mijn hoofd het idee vastgezet dat 5:10 misschien ook wel kan. Dat kan inderdaad, maar geen 42 kilometer lang, en ook in het begin merk ik al dat het niet vanzelf gaat om het gemiddelde onder de 5:10 te houden. Maar als ik het niet probeer, dan gaat het zeker niet lukken. Ik ga ervoor.

Eerst twee rondjes in het dorp voor we de wijde wereld ingestuurd worden. Ik ben blij dat er mensen voor me lopen, want ik zie geen enkele aanwijzing hoe we moeten lopen. Dat kan nog wat worden vandaag. Maar zodra we het dorp verlaten hebben, blijken de markeringen voldoende aanwezig te zijn. Het gebied is schitterend, zoals ik al verwachtte, maar misschien nog wel mooier dan dat. Afwisselend, bos, wat opener terrein, vennetjes, een gebied dat lijkt op de duinen. De ondergrond is stevig – als het geen asfalt- of schelpenpaden zijn, is het stevige bosgrond. Vlak is het niet. Het ‘licht glooiend’ uit de omschrijving heb ik onderschat. Of heb ik de kracht in mijn benen overschat?

De 5km-aanduidingen wijken in het begin nogal af van wat mijn horloge aangeeft. Het 10km-bordje kom ik tegen als ik nog maar nét de 9km op mijn horloge voorbij heb zien komen. O, wat hoop ik dat het bordje klopt en mijn horloge gewoon een krappe kilometer gemist heeft in het bos. Keep on dreaming. Het is warm. Op de open stukken waait het flink. Het voordeel van wind tegen is dat het afkoeling geeft, het nadeel is dat je tegenwind hebt. We lopen vol in de wind in dat duinachtige gebied. Heuveltje op, heuveltje af. Maar vooral heuveltje óp, lijkt het. Op 25 kilometer zakt de pap me in de benen en de moed me in de schoenen. Ik ga het niet redden, weet ik op dat moment. Zéker die 3:40 niet, en waarschijnlijk evenmin 3:45 of zelfs maar een pr. Maar ik ga niet opgeven, redden wat er te redden valt.

Ik blader mijn horloge door naar een volgend schermpje, waarop ik de afstand zie in plaats van mijn gemiddelde snelheid. Die laatste wil ik niet meer zien, dat is te demotiverend. Mijn actuele snelheid zie ik echter nog wel steeds als ik kijk, en tot mijn grote schrik zie ik zo nu en dan dat ik boven de 6 minuten per kilometer zit. Dzjie, dat ik verval heb, snap ik, dat voel ik ook maar al te duidelijk, maar zóveel verval? Wat is dit zwaar en wat is de verleiding groot om het tempo los te laten en naar het eind te sukkelen. Of even te wandelen. Maar ik weet dat ik daar spijt van zal krijgen. Het enige wat ik kan doen is volhouden en een zo goed mogelijke tijd neerzetten. Hier heb ik voor getraind, dit is misschien wel de laatste keer dat ik probeer een echt goede marathon te lopen, en van een beetje kapotgaan is nog nooit iemand slechter geworden. In het kapotgaan heb ik nog net oog voor de lammetjes – de eerste die ik dit voorjaar zie. Blijft schattig.

Dus. Ik hijg, ik zucht, ik kreun, inwendig vloek ik. Bij de posten stop ik voor cola en ik klaag mijn nood bij de vrijwilligers. Ik werk met de moed der wanhoop nog een gel naar binnen. Speel stuivertje wisselen met twee andere lopers, van wie er een met kramp worstelt. Ik ben niet de enige die het zwaar heeft. Ik hoop de laatste paar kilometers nog te kunnen versnellen, maar het zit er niet in. Ik loop op m’n max, dit is wat ik nog op kan brengen. Ik ben dood. Na 3 uur, 48 minuten en 47 seconden bereik ik de finish. Als eerste vrouw, dat dan weer wel. Ook leuk, dat gebeurt me niet iedere dag (maar om mijn prestatie in perspectief te zetten: het parcoursrecord bij de vrouwen ligt op 3 uur en 3 minuten). Ik neem het bijbehorende bosje bloemen graag aan, druk mijn lotgenoten de hand en ga aan de bouillon. Vegetarisch? Geen idee, doe mij nog maar een bekertje.

De rest van de dag en de dag erna voel ik me lichamelijk behoorlijk lamlendig. De teleurstelling heb ik tijdens het lopen al verwerkt. Dit was m’n laatste poging, denk ik zo. Pr’s moet ik maar op de kortere afstanden proberen te lopen. Deze marathon ga ik zeker vaker lopen, maar dan lekker op m’n dooie akkertje. Genietend van alles om me heen.

Ik liep een mooie tijd, vind ik zelf, maar niet zo mooi als ik gehoopt had. Misschien waren de omstandigheden er niet naar. Het parcours was zwaarder dan ik had verwacht. Het waaide, het was warmer dan ideaal voor mij is (mijn pr liep ik bij een temperatuur van ruim onder het vriespunt). Misschien heb ik te weinig omvang gelopen in de voorbereiding. Misschien komt het, zoals gezegd, doordat ik te ambitieus was en te hard van stapel ben gelopen.

Maar waarschijnlijk is de kwestie niet zozeer dat het deze keer slecht ging, maar meer dat het die vorige keer zomaar zo goed ging. In elk geval was dit wat erin zat, op deze heerlijke voorjaarsdag, in deze prachtige omgeving.

Geplaatst in hardlopen | 6 reacties

Verlangen naar zin (3)

Mochten er mensen zijn die zich zorgen over me maken naar aanleiding van mijn laatste blogjes: dat is nergens voor nodig. Ten eerste kan ik wel tegen een stootje, en ten tweede lijkt het ergste leed alweer geleden. Ik schrok er wel een beetje van, dat ik me zo lang achter elkaar zo down kon voelen, ik dacht dat ik dat stadium al lang geleden gepasseerd was en dat dit me niet meer zou overkomen. Ondertussen hield ik er echter heus wel vertrouwen in dat het weer voorbij zou gaan. Inmiddels nemen de dagen waarop ik me ‘normaal’ voel, weer de overhand.

Normaal? Normaal? Aha, betrapt. Ik kan mezelf er nog zo eh, overtuigend van proberen te overtuigen dat goede tijden en slechte tijden er allebei bij horen, en dat dus ook de slechte tijden er mogen zijn, maar stiekem beschouw ik de goede tijden toch als de norm. Ik dénk dat ik het gedeprimeerde gevoel accepteer, maar ik realiseer me dat mijn strategieën om ermee om te gaan (kortweg: bedenken en weten dat het weer voorbijgaat, mijn leed relativeren door me te vergelijken met anderen die veel ergere dingen meemaken, en bedenken dat zo’n depri-periode misschien wel goed voor me is, dat ik er iets van leer en er hopelijk beter, wijzer, gelukkiger uit zal komen) er allemaal blijk van geven dat ik die slechte tijden helemaal niet echt accepteer, maar ervan af wil. Nou ja, behalve misschien die laatste dan: ik wil het wel accepteren, maar dan moet het wél iets opleveren! Oké, natuurlijk is het ook wel heel menselijk om een voorkeur voor de goede, vrolijke tijden te hebben. Als je kunt kiezen, maar dat kun je nou eenmaal niet, dat is nou net het hele eieren eten.

Dan nog dit: moet ik eigenlijk wel over dit soort dingen schrijven en het op het wereldwijde web gooien? Je kwetsbaarheid laten zien, het klinkt mooi, maar geef ik me niet te veel bloot? Is dat niet ongemakkelijk voor de lezer, en zal het zich niet tegen me keren? Ik weet het niet.

Een paar dingen weet ik echter wél. Ik heb, zoals de meeste mensen en misschien wel iedereen, de neiging om de schijn op te houden dat het wel goed met me gaat, ook als ik me een periode wat minder voel. Ik wil niet graag zielig gevonden worden, of zwaar op de hand. Ook voel ik schaamte over ten minste één terrein in mijn leven waarop ik weinig succes heb. Ik doe dingen niet, uit angst voor afwijzing door anderen. Uit angst voor de schaamte. En dáár wil ik nou graag van af. F*ck wat een ander vindt van wat ik doe en hoe ik me gedraag.

Ik weet met al mijn rationele vermogens, dat je alleen gekwetst kunt worden wanneer je een beeld van jezelf hebt dat je aan de buitenwereld wilt laten zien. En dat je paradoxalerwijze juist in je totale naaktheid, wanneer je je op je allerkwetsbaarst toont, volkomen onkwetsbaar bent.

(wordt misschien nog vervolgd)

Geplaatst in advaita/non-dualiteit, identiteit, twijfel | 2 reacties